Toetsbestand Flashcards

1
Q

Snelle differentiatie tussen galsteenkoliek en niersteenkoliek rechts

A

goede anamnese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is kenmerk van een paralytisch ileus?

A

afwezigheid koliekpijn, distensie van het colon en ileum op een X-boz, stille buik (geen peristaltiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een 63 jarige man klaagt over een heftige buikpijn, pijn in de rug en links in de flank. Bij onderzoek blijkt hij in shock. De buik is iets opgezet en niet geheel soepel.
Waaraan denkt U in de eerste plaats bij dit beeld?

A

ruptuur aneurysma aortae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Meest voorkomende gevoelg van een niet op tijd verwijderde appendicitis

A

peforatie appendix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

symptomen die beste passen bij acute cholangitis

A

koude rillingen, drukpijn rechter bovenbuik, icterus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afwijking in arteriele bloedgas bij dunne darm ileus

A

metabole alkalose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke factoren bemoeilijken intubatie

A

Een kleine mondopening, een stijve nek en brandwonden in het aangezicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat heeft atracurium ten opzichte van andere spierrelaxantia als voordeel?

A

De afwezigheid van bijwerkingen die bij andere spierrelaxantia wel aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

middel van keus bij snelle intubatie

A

Suxamethonium, een depolariserend neuromusculaire blokker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ligt het hoofd ten opzichte van het bekken wanneer de patiënt in Trendelenburg ligt?

A

lager dan het bekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Artacurium (spierrelaxans) bijwerking

A

histamine release

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke afwijking die deel uitmaakt van de MEN type I tumoren kan worden aangetoond met verhoogd C-peptide?

A

Insulinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een systemische complicatie is hyperglycemie.
Serum amylase (>1000IU/L) is diagnostisch.
Symptomen bestaan o.a. uit acute pijn in de bovenbuik en braken

A

acute pancreatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij welk soort schildkliercarcinoom wordt een verhoogd calcitonine-gehalte vooral gezien?

A

medullair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een reidel thyreoiditis?

A

Een diffuse scleroserende aandoening van de schildklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welk type schildkliertumor is radio-aktief jodium vooral van waarde?

A

folliculair type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar moet men bij de aanwezigheid van cafe-au-lait vlekken altijd op bedacht zijn?

A

aanwezigheid feochromocytoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het Zollinger-Ellison syndroom bestaat uit een diathese voor maagulcera in samengaan met een pancreastumor.
Wat behelst het laatste?

A

. Delta-cel adenoom van de eilandjes van Langerhans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarmee wordt een adenocarcinoom distaal in de oesophagus overgrijpend op de cardia bij voorkeur behandeld?

A

resectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

complicaties hyperparathyreoidie

A

depressie (+ spierzwakte/pijn, dorst, misselijk, nierstenen, botontkalking, vermoeid).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een patient die bestraald is in het verleden in het hoofd/hals gebied heeft een grotere kans op een schildkliercarcinoom.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarnaar metastaseert een folliculair carcinoom van de schildklier primair voornamelijk?

A

de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe verbreidt een folliculair schildklier-carcinoom zich vooral?

A

haematogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de meest frequente oorzaak van een zwelling van de schildklier?

A

multinodulair struma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

In 85% van de gevallen is er bij primaire hyperparathyreoïdie sprake van

A

een enkel adenoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een wisselsnede?

A

incisie in de richting van de spiervezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

aan welke zijde komt een herina inguinalis lateralis het meeste voor?

A

rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het overervingspatroon van Familiaire Adenomateuze Polyposis (FAP)?

A

autosomaal dominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de behandeling van fissura ani wanneer medicamenteuze therapie onvoldoende effect heeft?

A

laterale interne sfincterectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welk aanvullend onderzoek is het meest informatief bij verdenking op galstenen?

A

echografie bovenbuik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke diagnose is vrijwel altijd te stellen door middel van een zittende of staande buikoverzichtsfoto bij een patiënt met ernstige buikklachten?

A

maagperforatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

primair complicaties diverticulose

A

bloeding, fistel vorming, inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

waar bevindt zich een merckels divertikel?

A

terminale ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welk antibioticum kan men het beste gebruiken om de buik te spoelen bij een laparotomie, verricht vanwege darmperforatie met fecale peritonitis?

A

Metronidazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

op welke plek in de tractu digestivus komt een volvulus het meeste voor?

A

sigmoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Een vrouw presenteert zich op de eerste hulp met buikpijn. X-BOZ toont een ileus. Klinisch is sprake van een zich uitbreidende peritonitis. De vrouw is G3P3. Anamnese leert dat zij wel eens een zwelling in de lies heeft bemerkt. Bij lichamelijk onderzoek bevindt de bovenste mediale begrenzing van de zwellling zich lateraal onder het tuberculum pubis.
Wat is uw waarschijnlijkheidsdiagnose?

A

femorale hernia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de behandeling bij een patiënt met 3e graads aambeien?

A

hemoridectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de meest voorkomende doodsoorzaak van patiënten met een niet-behandeld carcinoom van het colon ascendens?

A

levermetastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke patiënten hebben een grotere kans op een ulcus pepticum?

A

NSAID gebruik
IC verpleegd worden
hoge dosis corticosteroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar zijn de meeste oesophagusdivertikels volgens Zenker gelokaliseerd?

A

direct onder de pharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke complicatie kan optreden bij een ulcus duodeni?

A

stenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van de buik passen het beste bij een maagperforatie?

A

Een buik die niet meebeweegt met de ademhaling, afwezige peristaltiek, opgeheven leverdemping en defense musculaire.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke stelling over levergezwellen is correct?
a Hemangiomen veroorzaken meestal veel last, met name door bloeding.
b carcinoma is het meest frequent voorkomende maligne levergezwel.
c Leveradenomen worden in de regel chirurgisch behandeld.
d Een pyogeen leverabces wordt meestal veroorzaakt door bacteriële spreiding via het vena porta systeem.
e Focaal nodulaire hyperplasie is initieel goedaardig, later vaak maligne.

A

Leveradenomen worden in de regel chirurgisch behandeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

I Een gastrojejunostomie is een verbinding tussen maag en jejunum die aangelegd kan worden ter palliatie bij een maagcarcinoom.
II Een gastrojejunostomie is een verbinding tussen maag en jejunum die aangelegd wordt bij de behandeling van een pseudocyste van de pancreas.

A

I is juist, II is onjuist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Een fissura ani kan medicamenteus behandeld worden met isosorbide dinitraat.
Wat is hiervan de meest voorkomende bijwerking?

A

hoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Een 58-jarige vrouw vertoonde het duidelijke beeld van een pancreatitis acuta. Klinisch herstelde zij vlot, doch na 6 weken werd voor het eerst een grote tumormassa in het epigastrium gepalpeerd. Zij braakt af en toe. De BSE bedraagt 16 mm, de diastase waarden zijn licht verhoogd, en de temperatuur is normaal.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Pancreas pseudo-cyste als gevolg van de pancreatitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke van de onderstaande beweringen is juist, ten aanzien van de hypertrofische pylorusstenose?
a.De afwijking komt meer voor bij meisjes van bij jongetjes.
b.De afwijking veroorzaakt braken en het braaksel bevat geen gal.
c.De diagnose behoort men in de eerste week na de geboorte te stellen.
d.De afwijking behoort men snel te opereren omdat anders peptische ulcera in de maag ontstaat.

A

b.De afwijking veroorzaakt braken en het braaksel bevat geen gal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

De eerste dagen na grotere abdominale chirurgie wordt vaak een maagsonde (via de neus) gegeven.
Wat is het beoogde doel hiervan?
a.De patiënt vloeibaar voedsel toedienen.
b.De patiënt medicijnen geven die zeer slecht van smaak zijn.
c.Het voorkomen van een acute maagdilatatie.
d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

het voorkomen van een acute maagdilatatie c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Op een staande buikoverzichtsfoto vindt U lucht in de galgangen plus uitgezette darmlissen en vloeistofspiegels. U overweegt in ieder geval een:
a.sinaasappel ileus.
b.cholangitis gecompliceerd door paralytische ileus.
c.perforatie van een leverabces.
d.galsteenileus

A

galsteenileus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

I Galstenen geven altijd klachten.
II Galstenen komen vaker voor bij vrouwen.

A

b.I is onjuist, II is juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke van de onderstaande beweringen is JUIST?
a.Bij een invaginatie is er altijd een dynamische ileus.
b.Bij een invaginatie is er altijd een mechanische ileus.
c.Bij een invaginatie is er altijd versterf van de darm.
d.Bij een invaginatie is er altijd een lage dunne darm ileus.

A

b.Bij een invaginatie is er altijd een mechanische ileus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Bij een patiënt met haemorrhoïden moet als eerste onderzoek verricht worden:
a.Een rectaal toucher
b.Palpatie van de liezen.
c.recto-sigmoïdeoscopie.
d.coloninloop-foto’s.

A

rectaal toucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waardoor wordt de uitzetting van de darm bij een ileus voornamelijk veroorzaakt?
a.Adhaesies in de darm.
b.Ophoping van gas en sequestratie van vocht proximaal van de obstructie.
c.Bacteriele overgroei in de darm proximaal en distaal van de obstructie.
d.Ophoping van de ontlasting in de darm proximaal van de obstructie.

A

b.Ophoping van gas en sequestratie van vocht proximaal van de obstructie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Een 75-jarige man heeft 5 jaar geleden een myocardinfarct gehad waarvoor hij 4 jaar behandeld is met anticoagulantia.
Hij is opgenomen met ernstige haematemesis en melaena. Hb is 7 gr%, RR is 150/75. Hij krijgt bloedtransfusies. Hb wordt 12 gr%, RR wordt 195/85. 6 uur later volgt een bloeding met
daling Hb tot 9.4% en RR 160/60.
Een zinvol onderzoek is:
a.Gastro-endoscopie met eventuele behandeling van het bloeden.
b.Röntgenonderzoek van de oesophagus en de maag met gastrografine.
c.Volledig onderzoek naar de stollingsfaktoren.
d.Bepaling van de bloedgaswaarden.

A

a.Gastro-endoscopie met eventuele behandeling van het bloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wanneer kan een acute maagdilatatie optreden?
a.Postoperatief.
b.Bij een persisterende hik.
c.Bij een cardia carcinoom.
d.Bij een linitis plastica.

A

postoperatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waardoor kan het vermoeden op de diagnose acute maagdilatie snel worden bevestigd?
a.Inbrengen van een neussonde.
b.Staand buikoverzicht.
c.Liggend buikoverzicht.
d.Cito bloedsuiker-bepaling.

A

inbrengen van een neussonde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is een complicatie van een irreponibele liesbreuk die snel tot een levensbedreigende situatie kan leiden?
a.Obstructie van het lumen van een stuk darm in de liesbreuk.
b.Mechanische bezwaren bij bewegen van het bovenbeen.
c.Verkleving van de breukzak met structuren in het lieskanaal.
d.Afklemming van de arteriele bloedvoorziening van een stuk darm in de breukzak.

A

d.Afklemming van de arteriele bloedvoorziening van een stuk darm in de breukzak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Een dubbelloops anus praeternaturalis wordt aangelegd:
a.ter ontlasting van de darm bij een stenose distaal van de anus praeternaturalis.
b.als definitieve A.P. bij een rectum-amputatie.
c.na een totale colectomie.
d.Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

a.ter ontlasting van de darm bij een stenose distaal van de anus praeternaturalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat wordt er regelmatig als deel van de breuk aangetroffen bij de operatie van een glijbreuk?
a.Het colon sigmoïdeum.
b.De milt.
c.Een Meckel’s divertikel.

A

het colon sigmoideum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Waar kunnen congenitale herniae diafragmatica gelokaliseerd zijn?
a.Bij de hiatus oesophagii.
b.In het retrosternale gebied.
c.In het linker postero-laterale deel van het diafragma.
d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Bij een patiënt met haemorrhoïden moet als eerste onderzoek verricht worden:
a. Een rectaal toucher
b. Palpatie van de liezen.
c. recto-sigmoïdeoscopie.
d. coloninloop-foto’s.

A

rectaal toucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waarbij bestaat er gevaar voor maligniteit?
a. Bij ulcus ventriculi.
b. Bij ulcus duodeni.
c. Beide alternatieven zijn juist.
d. Beide alternatieven zijn onjuist.

A

ulcus ventriculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wanneer zal het ulcus pepticum chirurgisch worden behandeld?
a. Wanneer de huisarts ervoor kiest om de patient naar de chirurg te verwijzen.
b. Bij optreden van complicaties als bloeding, perforatie of een stenose.
c. Meestal wanneer de pijn onvoldoende reageert op medicamenteuze therapie.
d. Altijd ter voorkoming van een maligniteit.

A

b. Bij optreden van complicaties als bloeding, perforatie of een stenose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Haemorrhoïden kunnen worden veroorzaakt door:

A

langdurige obstipatie, tumor in sigmoid of rectum, decompensatie rechter hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welke van de volgende aandoeningen kan een reden zijn voor het aanleggen van een biliodigestieve anastomose?
a. Cirrhosis hepatis.
b. Intrahepatisch galgangcarcinoom.
c. Chronische cholecystitis.
d. Pancreaskopcarcinoom.

A

d. Pancreaskopcarcinoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat voor symptomen passen het beste bij een maligniteit in het rectum?
a. Buikpijn rechts onder in de buik.
b. Diarrhoea en buikpijn.
c. Jeuk rond de anus.
d. Verlies van bloed en slijm per anus, een veranderd defeacatie patroon

A

d. Verlies van bloed en slijm per anus, een veranderd defeacatie patroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is er noodzakelijk bij de chirurgische behandeling van ileitis regionalis (ziekte van Crohn)?
a. Subtotale colectomie.
b. Resectie van het zieke stuk darm.
c. Aanleggen van een anus praeternaturalis.
d. Uitschakeling van het zieke stuk darm door een kortsluiting

A

b. Resectie van het zieke stuk darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Waardoor kan een subphrenisch abces veroorzaakt worden?
a. Door een cholecystectomie.
b. Door een splenectomie.
c. Door een appendicitis perforatie.
d. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een obstructie ileus van de dikke darm?
a.Adhaesies.
b.Volvulus.
c.Carcinoma.
d.Hernia.

A

carcinoma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

I Bij een algemene peritonitis kan er een paralytische ileus ontstaan.
II Bij een obstructie ileus kan een algemene peritonitis ontstaan.

A

beide juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

I Galstenen komen vaker voor bij mannen.
II Nierstenen komen vaker voor bij vrouwen.

A

beide onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Op welke wijze wordt het geïsoleerde letsel van het corpus pancreatis behandeld?
a.Totale pancreatico-duodenectomie.
b.Subtotale pancreatectomie.
c.Drainage van de retroperitoneale ruimte.
d.Corpusresectie met end to end pancreatico-pancreaticostomie.

A

b.Subtotale pancreatectomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat verstaat men onder een glijbreuk?

A

b.Een breuk waarvan een deel van de breukzak door een retroperitoneaal orgaan gevormd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Een patient heeft een splenectomie ondergaan vanwege een bloeding na een trauma. Wat moet geregeld zijn voor de patiënt met ontslag gaat?
a.De patient moet goed gemobiliseerd zijn en zo nodig aangemeld worden voor fysiotherapie.
b.De patient moet worden ingeënt met polyvalent pneumococcenvaccin.
c.De patient moet goed eten en zo nodig aangemeld worden voor de diëtiste.
d.De patent moet ingesteld worden op anti-stollingstherapie en aangemeld worden voor de trombose-dienst.

A

b.De patient moet worden ingeënt met polyvalent pneumococcenvaccin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Een grote congenitale hernia diaphragmatica heeft de volgende karakteristieke symptomen:
a.dyspnoea en anaemie.
b.dyspnoe, cyanose en circulatiestoornissen.
c.explosief braken en uitdroging.
d.hoesten en cyanose.

A

dyspnoe,c yanose en circulatiestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

I Een licht verhoogd serum amylase sluit de diagnose “acute pancreatitis” uit.
II Bij een patiënt met acute buikpijn, defense musculaire en een licht verhoogd serum amylase moet de diagnose maagperforatie worden overwogen.

A

c.I is niet juist, II is juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Een man van 70 jaar komt op het spreekuur met de klacht van bloedverlies bij de ontlasting en loze aandrang. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
a.Een rectumtumor.
b.Een tumor van het caecum.
c.Een anusfissuur.
d.Diverticulitis.

A

een rectumtumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Waarom neigt een hernia femoralis sterk tot incarceratie?
a.Omdat de breukzak direkt onder het ligament van Poupart ingeklemd raakt.
b.Omdat de breukpoort nauw en elastisch is.
c.Omdat drukverhogende momenten het sterkste effekt hebben in de canalis femoralis.
d.Omdat deze breuk vooral optreedt op hogere leeftijd, waarin tevens drukverhogende momenten frequent voorkomen.

A

omdat de breukpoort nauw en elastisch is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Bij een zwelling boven het ligament van Poupart moet bij de differentiaal diagnose gedacht worden aan:
A: Een hernia femoralis.
B: Een hernia inguinalis.
C: Een hernia obturatoria.
D: Een hernia ventralis.

A

hernia inguinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is er meestal noodzakelijk bij de chirurgische behandeling van colitis ulcerosa?
a. Het gehele colon moet verwijderd worden.
b. Het rectum moet verwijderd worden.
c. Er moet subtotale colectomie plaatsvinden.
d. De laatste 30 centimeter van het ileum moet gereseceerd worden.

A

subtotale colectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Welke van de volgende ziektebeelden kan soms als oorzaak van pancreatitis worden gevonden?
a.Cerebellaire tumor.
b.Hyperthyreoïdie.
c.Hyperparathyreoïdie.
d.Hypolipaemie.

A

hyperparathyreoidie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat beoogt men bij een mediale liesbreuk door middel van de Bassiniplastiek?
a.Het vernauwen van de annulus internus.
b.Het verstevigen van de achterwand van het lieskanaal.
c.Het vernauwen van de annulus externus.
d.Het verstevigen van de voorwand van het lieskanaal.

A

het verstevigen achterwand lieskanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Invaginatie van de darm is een vorm van een:
a.dynamische ileus.
b.streng ileus.
c.strangulatie ileus.
d.incarceratie ileus.

A

strangulatie ileus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Waarbij is de indicatie voor een acute partiële maagresectie aanwezig?
a.Vrije perforatie of een ernstige bloeding bij een patient met een ulcus anamnese.
b.Cardia carcinoom van de maag.
c.Pancreaskop carcinoom met doorgroei in de maag.

A

a.Vrije perforatie of een ernstige bloeding bij een patient met een ulcus anamnese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Een 66-jarige vrouw wordt opgenomen met een chronische diarree en toenemende moeheid en zwakte. Het blijkt dat zij in het rectum een villeus adenoom heeft.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar zwakte en moeheid?
a. Anaemie.
b. Dehydratie.
c. Hypokaliaemie, hyponatriaemie, hypochloraemie.
d. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

c. Hypokaliaemie, hyponatriaemie, hypochloraemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Bloeding uit oesophagus varices bij levercirrhose kan behandeld worden met:
I de operatie volgens Sengstaken. Dat is het aanleggen van een shunt tussen de
v. gastrica sinistra en de v. cava.
II het aanleggen van een shunt tussen de miltvene en de linker niervene.

A

I onjuist II juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat is het hematologische effect van splenectomie?
a. Trombocytose
b. Trombocytopenie
c. Leukocytopenie

A

trombocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat gebeurt er bij voorkeur bij een patiënt met een maagperforatie die sinds enkele dagen maagklachten heeft en die niet eerder heeft gehad?
a.Het ulcus overhechten.
b.Een subtotale maagresectie doen.
c.Een gastro-enterostomie aanleggen.
d.Een vagotomie verrichten.

A

het ulcus overhechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

I Viscerale pijn wordt meestal rondom de navel gelokaliseerd.
II Prikkeling van het peritoneum parietale geeft een goede aanduiding van de plaats van het pathologische proces.

A

I en II juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

I Het toedienen van een clysma bij paralytische ileus is een kunstfout.
II Een gegeneraliseerde peritonitis geeft heftige koliekpijnen.

A

I juist II onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Een 66-jarige vrouw wordt opgenomen met een chronische diarree en toenemende moeheid en zwakte. Het blijkt dat zij in het rectum een villeus adenoom heeft. De diarree gaat onverminderd voort en de algemene toestand van de patiënte wordt steeds slechter ondanks intensieve niet-chirurgische maatregelend. Aan welke behandelwijze geeft U de voorkeur?
a.Colostomie om de irritatie te verminderen en de drainage te doen afnemen.
b.Electrocoagulatie van de tumor.
c.Acute resectie van het zieke darmgedeelte.
d.Bestraling van de tumor met radium.

A

c.Acute resectie van het zieke darmgedeelte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Hoe worden haemorrhoïden gewoonlijk behandeld?
a.Afbinden van het haemorrhoïd.
b.Verwijderen van het slijmvlies van de anaalring.
c.Conservatief met zetpillen en anaalhygiëne.
d.Inspuiten met scleroserende stoffen.

A

c.Conservatief met zetpillen en anaalhygiëne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat is een choledochotomie?
a.Een uitwendige fistel van de ductus choledochus.
b.Een exploratie van de ductus choledochus.
c.Een resectie van de ductus choledochus.
d.Het maken van een verbinding van de ductus choledochus met het duodenum.

A

b.Een exploratie van de ductus choledochus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Hoe kan de ernst en prognose van een acute pancreatitis het beste beoordeeld worden?
a.Aan de hand van de waarde van het amylase gehalte in het serum.
b.Aan de hand van de Ranson score bij opname en in de eerste 24 uur.
c.Aan de hand van het beeld op de CT-scan.
d.Aan de hand van het beeld op de ERCP.

A

b.Aan de hand van de Ranson score bij opname en in de eerste 24 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van pancreatitis?
A Galstenen en infecties
B Galstenen en alcohol
C Galstenen en maligniteit
d Infecties en alcohol
E Infecties en maligniteit
F Alcohol en maligniteit

A

b. galstenen en alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat is de foute diagnose die men meestal stelt, als de juiste diagnose “geperforeerd ulcus duodeni” gemist wordt?
a.Acute cholecystitis.
b.Acute pancreatitis.
c.Diverticulitis van het sigmoïd.
d.Appendicitis acuta.

A

appendicitis acuta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Welke van de onderstaande beweringen is juist?
a.Een geïncarcereerde hernia is een vorm van een mechanische ileus.
b.Een geïncarcereerde hernia is altijd een strangulatie ileus.
c.Een geïncarcereerde hernia is een irreponibele hernia.
d.Een geincarcereerde hernia is een sliding hernia.

A

c.Een geïncarcereerde hernia is een irreponibele hernia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat verricht men bij een operatie volgens Whipple?
a.Gastrojejunostomie + biliodigestieve anastomose + pancreatico-enterostomie.
b.Biliodigestieve anastomose + pancreaticostomie + cholecystoduodenostomie.
c.Gastrojejunostomie + pancreatico-enterostomie + choledochoduodenostomie.
d.BI-anastomose + biliodigestieve anastomose + pancreatico-enterostomie.

A

a.Gastrojejunostomie + biliodigestieve anastomose + pancreatico-enterostomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Welke van de onderstaande complicaties kunnen optreden bij diverticulosis?
a.Diverticulitis.
b.Fibrosering van de darm met stenose.
c.Fistelvorming naar de blaas.
d.Alle genoemde alternatieven zijn juist.

A

d alle juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Welk aanvullend onderzoek vraagt u aan als u op de SEH een patiënt ziet met een verdenking op een ileus?
a Echo abdomen
b CT abdomen
c X- BOZ staand
d Colonpassage foto

A

x boz staand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Wat kan secundair aan een appendiculair infiltraat ontstaan?
a.Een appendiculair abces.
b.Een appendicitis met perforatie in de vrije buikholte.

A

a apendiculair abces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wordt viscerale pijn meestal aangegeven in de mediaanlijn vanwege de bilaterale sensorische voorziening naar het ruggenmerg?
a Ja
b Nee

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Een hernia femoralis wordt bij lichamelijk onderzoek makkelijk gemist OMDAT
a.Er niet in het lieskanaal gepalpeerd wordt.
b.De breukzak door irreponibiliteit en kleine omvang voor een lymfklier kan worden aangezien.
c.Het bij oudere vrouwen relatief weinig klachten geeft.
d.De patient in zittende houding wordt onderzocht.

A

b.De breukzak door irreponibiliteit en kleine omvang voor een lymfklier kan worden aangezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Waarbij worden verhoogde zuurwaarden over het algemeen gevonden?
a. Ulcus ventriculi.
B. Ulcus duodeni.

A

ulcus duodeni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een dunne darm ileus in Nederland?
a Beklemde abdominale hernia
b Maligniteit
c Postoperatieve adhesies (strengileus)

A

postoperatieve adehesie/strengileus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Welke diagnose(s) moet(en) door u overwogen worden wanneer u geconfronteerd wordt met een patiënt met een recidiverend ischiorectaal abces?
a.Leukemie of carcinoom.
b.Ziekte van Crohn.
c.Tuberculose of HIV.
d.Alle genoemde alternatieven zijn juist.

A

crohn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Bij obstructie van de dikke darm ontstaat soms een perforatie van het caecum.
Wat is de voornaamste faktor bij het ontstaan van deze perforatie?
a.De grote hoeveelheid faeces in het colon.
b.De rekbaarheid van de caecumwand.
c.Een sufficiënte valvula ileocaecalis.
d.Bijkomende ontstekingsachtige afwijkingen van het caecum.

A

c.Een sufficiënte valvula ileocaecalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

I Van de maag-maligniteiten komt adenocarcinoom het meest frequent voor.
II Een patient met atrofische gastritis heeft meer kans op een maagcarcinoom.

A

beide juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Hoe kun je op een bovenbuiksecho een acute cholecystitis herkennen?
a Normaal formaat galblaas met daarin infiltratieve afwijkingen, grillige wand, lokaal oedeem.
b Normaal formaat galblaas met daarin een pussige substantie, verdikte wand, lokaal oedeem.
c Vergrootte galblaas met daarin een vloeistofspiegel, een grillige wand, lokaal oedeem.
d Vergrootte galblaas met daarin eventueel stenen, verdikte wand, lokaal oedeem.

A

d Vergrootte galblaas met daarin eventueel stenen, verdikte wand, lokaal oedeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

I Bij het onderzoek van de buik is de volgorde van het onderzoek: inspectie - palpatie - auscultatie -
percussie.
II Röntgenonderzoek bij een ileuspatiënt dient bij voorkeur te geschieden bij een liggende patiënt.

A

beide onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Welke structuur ligt tussen de linker en rechter leverkwab?
a Ligamentum falciforme
b Ductus hepaticus
c Ligamentum teres hepatis
d Vena porta

A

ligamentum falciforme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat is de meest voorkomende morbiditeit bij het ulcus pepticum?
a Bloeding
b Obstructie
c Perforatie
d Pijn

A

d. pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Met welke bevinding bij het lichamelijk onderzoek kunt u een perforatie van een hol orgaan aannemelijk maken?
a.Opgeheven leverdemping bij percussie van de buik.
b.Een demping bij percussie van de buik die houdingsafhankelijk is.
c.Een verkleuring in de flanken.
d.Een opgezette buik met hypertympanie bij percussie.

A

a.Opgeheven leverdemping bij percussie van de buik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Hoe veranderen de intestinale contracties proximaal van een obstructie?
a Frequentie neemt toe, kracht neemt toe
b Frequentie neemt toe, kracht neemt af
c Frequentie neemt af, kracht neemt toe
d Frequentie neemt af, kracht neemt af

A

a frequentie neemt toe, kracht neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Welk deel van de darm wordt weggenomen bij een hemicolectomie links?
a Van halverwege het colon descendens tot aan het sigmoid
b Vanaf de flexura lienalis tot aan het rectum
c Van halverwege het colon descendens tot aan het rectum
d Vanaf de flexura lienalis tot aan het sigmoid

A

b Vanaf de flexura lienalis tot aan het rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Bij welke aandoening past het symptoom ‘hongerpijn’?
a Ulcus ventriculi
b Ulcus duodeni

A

b ulcus duodeni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een dunne darm obstructie?
a.Volvulus.
b.Invaginatie.
c.Adhaesies en strengen na voorafgaande operaties.
d.Hernia.

A

c.Adhaesies en strengen na voorafgaande operaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Welke van de volgende infecties kunnen pijn veroorzaken in de rechter fossa iliaca, lijkend op een appendicitis?
A Campylobacter infectie
b Salmonella infectie
c Shigella infectie
d Yersinia infectie

A

d yersina infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Waarop wordt de diagnose Morbus Hirschsprung specifiek gesteld?
a.Rectumbiopsie.
b.Colon inloop foto’s.
c.Drukmeting van het colon.
d.Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

a. rectum biopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

De diagnose ziekte van Hirschsprung
I wordt gesteld op een biopsie van het rectum slijmvlies.
II wordt behandeld door resectie van het volledige deel van het colon dat is uitgezet.

A

I juist II onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Wat is een linitis plastica?
a.Een congenitale anatomische variatie van de maag waarbij de inhoud kleiner is.
b.Een deformatie van de maag door chronische benigne ulceraties.
c.Een vorm van carcinoom van de maag waarbij de wand door infiltratie verschrompeld en stug is.
d.Geen van de genoemde alternatieven zijn juist.

A

c.Een vorm van carcinoom van de maag waarbij de wand door infiltratie verschrompeld en stug is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Acute bacteriële peritonitis:
a.wordt vaak door streptococcen veroorzaakt.
b.wordt meestal door E.coli veroorzaakt.
c.Beide alternatieven zijn juist.
d.Beide alternatieven zijn onjuist.

A

c. beide alternatieve juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Men vindt enige tijd na colonresectie vanwege een carcinoma een tumor recidief op de anastomose.
Wat is de belangrijkste faktor in het tot stand komen daarvan?
a.Onvoldoende excisie van de darm.
b.Implantatie van levende tumorcellen tijdens de operatie.
c.Uitgroei uit restanten in de lymfekanalen van de darm.
d.Een nieuwe primaire tumorgroei.

A

c uitgroei van restanten in de lymfeklierkanalen van de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

I Bij kleuters verricht men bij liesbreuken na de herniotomie een Bassini-plastiek.
II Het aangeboren defect van de achterwand van het lieskanaal kan zonder Bassini-plastiek snel leiden tot recidief.

A

i juist II onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Waardoor onderscheidt de hernia inguinalis indirecta zich van de hernia inguinalis directa bij lichamelijk onderzoek?
a.Een hernia inguinalis directa bevindt zich lateraal van de epigastrisch vaten, een hernia inguinalis indirecta niet.
b.Een hernia inguinalis directa passeert de annulus interna en externa bij persen, een hernia inguinalis indirecta niet.
c.Een hernia inguinalis indirecta komt na reponeren en afdrukken van de annulus interna, bij persen niet terug.
d.Een hernia inguinalis directa is altijd aangeboren, een hernia inguinalis indirecta niet.

A

c.Een hernia inguinalis indirecta komt na reponeren en afdrukken van de annulus interna, bij persen niet terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Waaraan wordt de conjoined tendon gehecht bij herstel van een hernia femoralis?
a.Aan het ligament van Poupart.
b.Aan het ligamentum ileopectineum.
c.Aan het ligament van Cooper.
d.Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

b.Aan het ligamentum ileopectineum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

I Bij het optreden van een galsteen-ileus mag U concluderen dat de papil van Vater NIET sufficiënt is.
II Het contrastclysma (bariumpap bij colon-inloop onderzoek) is in opzet diagnostisch, maar kan bij een invaginatie ook therapeutisch zijn.

A

I onjuist II juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Welke van de volgende beweringen is waar?
a.Bij vrouwen komen geen liesbreuken voor.
b.Bij kinderen en jonge mannen komen meestal mediale liesbreuken voor.
c.Recidief liesbreuken bij oude mannen zijn meestal laterale liesbreuken.
d.Bij oude mannen komen zowel laterale als mediale liesbreuken voor.

A

d.Bij oude mannen komen zowel laterale als mediale liesbreuken voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Bij welke patiënt met klachten passend bij een ileus is een paralytische ileus het meest waarschijnlijk?
a.Een patient die twee maanden geleden een buikoperatie heeft gehad.
b.Een patient met een al twee uur bestaande niet reponibele liesbreuk.
c.Een patient die 6 uur geleden een buikoperatie heeft gehad.
d.Een patient die een jaar geleden bestraling van de buikholte heeft gehad.

A

c.Een patient die 6 uur geleden een buikoperatie heeft gehad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Waarbij wordt de maagresectie volgens Billroth II toegepast?
a.Ulcus ventriculi.
b.Ulcus duodeni.
c.Beide alternatieven zijn juist.
d.Beide alternatieven zijn onjuist.

A

c. beide alternatieven juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

I Divertikels komen behalve in het colon ook frequent in het rectum voor.
II Divertikels in het colon komen op hoge leeftijd weinig voor.

A

beide onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Welk gedeelte van de darm is het meest frequent betrokken bij een volvulus?
a.De ileocaecaal hoek.
b.Het sigmoid.
c.Het jejunum.
d.Het colon transversum.

A

b. het sigmoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Waarvan is het foramen coecum de embryonale plaats?
a.Van de thymus.
b.Van de schildklier.
c.Van de hypofyse voorkwab.
d.Van de bovenste bijschildklieren.

A

b.Van de schildklier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Bij welke mate van stenose van een arteria carotis wordt er een operatie
overwogen?
a 30-50%
b 50-70%
c 70-100%

A

70-100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Een hygroma colli is:
a.een aangeboren zwelling aan de laterale zijde van de oogkassen. .
b.een zwelling van de thymus in het mediastinum.
c.een voorbeeld van een maligne ontaardende tumor.
d.een cyste die voornamelijk bij jonge kinderen in de hals voorkomt.

A

d.een cyste die voornamelijk bij jonge kinderen in de hals voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Welk verschijnsel is het meest constant aanwezig bij een hygroma colli cysticum?
a.Slikklachten.
b.Zwelling van de mondbodem.
c.Een palpabele massa in de hals.
d.Locale ontstekingsverschijnselen

A

c.Een palpabele massa in de hals.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

I Benigne tumoren van de parotis recidiveren na excisie niet meer.
II Benigne tumoren van de parotis kunnen niet maligne ontaarden.

A

d.I en II zijn beiden onjuist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Welke van de onderstaande halstumoren is maligne?
a.Hygroma colli.
b.Branchiogene cyste.
c.Sarcoïdosis.
d.Lymphoom.

A

d. lymphoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Wat is een zwelling in de mediaanlijn tussen kin en larynx-skelet waarschijnlijk?
a.Een branchiogene cyste.
b.Een ranula.
c.Een epulis.
d.Een cyste van de ductus thyreoglossus.

A

d.Een cyste van de ductus thyreoglossus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Welke van de volgende halstumoren behoort/behoren tot de groep van de NIET-maligne halstumoren?
a.Hygroma colli.
b.Branchiogene cyste.
c.Sarcoidosis.
d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Waarbij is letsel van de n.facialis vaak reeds vroeg aanwezig?
a.Bij benigne tumoren van de glandula parotis.
b.Bij maligne tumoren van de glandula parotis.
c.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.
d.Geen van bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

b.Bij maligne tumoren van de glandula parotis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Waardoor treedt parotitis vaker op bij intensive care patiënten?
a.Door een virus-infektie ten gevolge van verminderde weerstand van de patiënt.
b.Door een metastatisch bacterieel proces.
c.Door dehydratie van de patiënt bij opgeheven kauwfunctie en verminderde orale hygiëne.
d.Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

c.Door dehydratie van de patiënt bij opgeheven kauwfunctie en verminderde orale hygiëne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Wat is de meest frequente oorzaak van een zwelling in de hals die niet meebeweegt met slikken?
a.Een vergrote speekselklier.
b.Een vergrote lymfklier op basis van een naburige ontsteking.
c.Een vergrote lymfklier op basis van een metastase.
d.Een halscyste.

A

b.Een vergrote lymfklier op basis van een naburige ontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Waarbij is operatieve therapie geïndiceerd?
a.Bij benigne tumoren van de glandula parotis.
b.Bij maligne tumoren van de glandula parotis.
c.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.
d.Geen van bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

c.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

De kans op neurologische complicaties bij een carotis endarterectomie bedraagt:
a.3%
b.8%
c.10%
d.13%

A

a. 3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Folliculitis kan over vrijwel het gehele lichaam voorkomen,
BEHALVE:
a. op de hoofdhuid.
b. op de voetzool.
c. in de kniekuil.
d. op de buikhuid.

A

b. op de voetzool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

I Bij patiënten met een basocellulair carcinoom is de kans op haematogene metastasering klein
OMDAT
II de hierbij gewoonlijk optredende lymfekliermetastasen al barrière optreden.

A

I is juist II is onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Bij welke van de volgende huidtumoren kunnen we primair metastasering naar de regionale klierstations verwachten?
A: Spinocellulair carcinoom.
B: Basaalcellulair carcinoom.
C: Ulcus rodens.
D: Fibrosarcoom.

A

spinocellulair carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Een 56-jarige man bezoekt het spreekuur met een pijnloos ulcus onderop de voetzool ter hoogte van de basis van de hallux links. De man is bekend met diabetes mellitis.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a.Een luetisch ulcus.
b.Een ischemisch ulcus.
c.Een ulcus op basis van neuropathie.
d.Een ulcus cruris venosum.

A

c.Een ulcus op basis van neuropathie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Een chirurg verwijderd een kleine zwelling in de huid bij een patient. Welke bewering is juist?
a.Het is niet nodig het preparaat voor pathologisch-anatomisch
onderzoek op te sturen.
b.Het is niet aan te bevelen door de tumor heen te snijden wanneer er mogelijk sprake is van een maligniteit.
c.Tumor en omgevend weefsel kunnen, als dat zo uitkomt, in stukjes verwijderd worden.
d.Lokaal anaesthesie kan in de zwelling worden gegeven om een goede anaesthesie te verkrijgen.

A

b.Het is niet aan te bevelen door de tumor heen te snijden wanneer er mogelijk sprake is van een maligniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

I Erysipelas heeft een goede afgrenzing tussen normale en ontstoken huid.
II Erysipelas wordt meestal door een staphylococ veroorzaakt.

A

a.I is juist, II is onjuist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Welke factor pleit voor maligniteit wanneer men moet uitmaken of een naevus pigmentosus wellicht een melanoom is?
a.De patiënt is jonger dan 14 jaar.
b.De naevus is al lange jaren aanwezig en is niet van kleur veranderd.
c.De naevus zit op de zool van de voet.
d.De naevus is niet groter geworden.

A

c.De naevus zit op de zool van de voet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Bij welke van de volgende huidtumoren kunnen we primair metastasering naar de regionale klierstations verwachten?
a.Spinocellulair carcinoom.
b.Basaalcellulair carcinoom.
c.Ulcus rodens.
d.Fibrosarcoom.

A

a.Spinocellulair carcinoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

I Basocellulair carcinoom komt frequenter voor bij gekleurde rassen dan bij blanke rassen.
II Het melanoom komt frequenter voor bij gekleurde rassen dan bij blanke rassen.

A

I en II beide onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

I Basaalcelcarcinoom wordt vaak gevonden op huid die aan zonlicht is blootgesteld.
II Spinocellulair carcinoom wordt vaak gevonden op huid die aan zonlicht is blootgesteld.

A

I en II beide juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

Welke van de volgende tumoren zijn in staat om door groei per continuitatem de patiënt te doden?
a.Basale cellen carcinoom.
b.Spinocellulair carcinoom.
c.Beide alternatieven zijn juist.
d.Beide alternatieven zijn onjuist.

A

c.Beide alternatieven zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Een frequente lokalisatie van een dermoïdcyste is:
a.Op de buikwand.
b.Op het behaarde hoofd.
c.Aan de buitenzijde van het oog.
d.In het mesenterium.

A

c.Aan de buitenzijde van het oog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

I Chirurgie is bij het basocellulaire carcinoom de enige radicale therapie.
II Voor de meeste patiënten met een basocellulair carcinoom zal de levensverwachting aanzienlijk afnemen vanwege de tumor.

A

.I is juist, II is onjuist

159
Q

De behandeling van een furunkel bestaat bij voorkeur uit:
a.antibiotica.
b.zalf-verband.
c.nat verband.
d.incisie.

A

c. Nat verband

160
Q

Welke aandoening is waarschijnlijk bij een kind met buikpijn en bloed in de luier?
a. Een worminfektie.
b. Haemorrhoïden.
c. Appendicitis acuta.
d. Invaginatie van de darm.

A

d. Invaginatie van de darm.

161
Q

Op een X-BOZ van een neonaat is een ‘double-bubble’ te zien. Waar wijst dit op?
a Pylorusstenose
b Duodenumatresie
c Ziekte van Hirschprung
d Imperforatio ani

A

b Duodenumatresie

162
Q

Een kind klaagt over koliek-achtige buikpijn en braakt. In de buik is een duidelijke pijnlijke weerstand palpabel.Tevens wordt rectaal bloedverlies waargenomen.
Wat is het meest waarschijnlijk?
a.Pylorus-stenose.
b.Invaginatie.
c.Colitis ulcerosa.
d.Appendiculair infiltraat.

A

b. invaginatie

163
Q

De huisarts belt u als uroloog. Hij ziet een jongetje van 2,5 jaar met een ongecompliceerde phimosis. Wat is uw advies?
a Een afspraak laten maken, u denkt aan circumcisie.
b Een afspraak laten maken, u denkt aan incisie van het frenulum.
c Geen afspraak maken, dit is normaal voor deze leeftijd.

A

c Geen afspraak maken, dit is normaal voor deze leeftijd.

164
Q

Bij zuigelingen die braken ten gevolge van een pylorus-hypertrofie wordt:
I een pylorusplastiek verricht.
II een pyloromyotomie (operatie volgens Ramstedt) verricht.

A

I onjuist II juist

165
Q

Een zuigeling wordt door de ouders gepresenteerd met het verhaal van geleidelijk ontstaan gallig braken, een opgezette buik en het uitblijven van meconiumproduktie.
Wat kan de oorzaak zijn?
a.Een afsluiting van de pylorus.
b.Een rectumatresie.
c.Alle genoemde alternatieven zijn juist.
d.Een duodenumatresie.

A

b. een rectumatresie

166
Q

Een zuigeling van een dag oud wordt gepresenteerd met braken. De buik is niet opgezet en bij de geboorte werd geen meconium gezien.
a Pylorusatresie
b Duodenumatresie
c Pancreas annulare
d Alle bovenstaande alternatieven

A

d. alle bovenstaande alternatieven

167
Q

Bij een jongetje van twee jaar wordt een reponibele zwelling in de lies ontdekt. Welk soort breuk zou het meest waarschijnlijk zijn?
a.Een hernia inguinalis lateralis.
b.Een hernia inguinalis medialis.
c.Een hernia femoralis.
d.Een hernia incarcerata.

A

a.Een hernia inguinalis lateralis

168
Q

Een jongetje van twee heeft een reponibele zwelling in de lies.
Welk gedeelte van anamnese en onderzoek is onmisbaar bij het stellen van een diagnose?
a.Eetlust. Onderzoek van de buik.
b.Ontlastingspatroon. Onderzoek van de buik.
c.Hoesten. Onderzoek van de longen.
d.Aanwezigheid van testikels bij de geboorte. Onderzoek van het scrotum.

A

d.Aanwezigheid van testikels bij de geboorte. Onderzoek van het scrotum.

169
Q

Een jongetje van 1,5 jaar oud presenteert zich met een zwelling in lies en scrotum.
Aan welke diagnose moet worden gedacht?
a.Laterale hernia.
b.Hydrocele.
c.Retractiele testis.
d.Alle genoemde alternatieven zijn juist.

A

d.Alle genoemde alternatieven zijn juist.

170
Q

Welke tumor komt bij kinderen het meeste voor?
a.Nephroblastoma.
b.Maligne melanoom.
c.Teratoom.
d.Neuroblastoom.

A

d. neuroblastoom

171
Q

Wat is een invaginatie bij kinderen bijna altijd?
a.Een invaginatie van het jejunum in het ileum.
b.Een invaginatie van het terminale ileum in het caecum.
c.Een invaginatie van het colon ascendens in het colon transversum.
d.Een invaginatie van het colon descendens in het sigmoid.

A

b.Een invaginatie van het terminale ileum in het caecum.

172
Q

Wat is/zijn de meest voorkomende oorzaak/oorzaken van rectaal bloedverlies bij kinderen?
a.Anaal fissuur en juveniel poliepen.
b.Haemorrhoiden.
c.Invaginatie en rectum prolaps.
d.Automutilatie.

A

a.Anaal fissuur en juveniel poliepen.

173
Q

I Een kind met een omphalocèle moet omstreeks het vijfde jaar worden geopereerd.
II Het defect in de buikwand bij omphalocele geeft vaak aanleiding tot incarceratie.

A

I en II beide onjuist

174
Q

Na hoeveel dagen moeten de hechtingen bij een snijwond op de knie verwijderd worden?
A 1-3 dagen
B 5-7 dagen
C 9-11 dagen
D 13-15 dagen

A

D. 13-15 dagen

175
Q

Het okseltoilet bij een operatie voor carcinoma mamma heeft primair tot doel:
a.Mammacarcinoom te verwijderen uit de oksel.
b.Mammacarcinoom te kunnen stageren waarna een beslissing over de noodzaak van aanvullende therapie genomen kan worden
c.Het mammacarcinoom beter histologisch te kunnen differentieren.
d.Lymfoedeem van de arm te voorkomen.

A

b.Mammacarcinoom te kunnen stageren waarna een beslissing over de noodzaak van aanvullende therapie genomen kan worden

176
Q

Welke lokalisatie van een primaire maligniteit wordt geassocieerd met een, voor langere tijd, geïsoleerde metastasering naar de lever?
a Bronchuscarcinoom
b Colorectaal carcinoom
c Pancreaskopcarcinoom
d Sarcoom

A

b Colorectaal carcinoom

177
Q

Wat is een Klatskin tumor?
a Een hepatocellulair carcinoom
b Een leverhemangioom
c Een hepatisch adenoom
d Een extrahepatisch cholangiocarcinoom

A

d Een extrahepatisch cholangiocarcinoom

178
Q

Wat is de initiele behandeling van anustumoren?
a Radiotherapie
b Radicale chirurgie
c Lokale excisie

A

a Radiotherapie

179
Q

Waar zit de klier van Virchow?
a Links midjugulair
b Links supraclaviculair
c Rechts midjugulair
d Rechts supraclaviculair

A

b Links supraclavicualir

180
Q

Als men in het bloed de marker AFP bepaalt, welke tumor wil men dan vervolgen?
a Coloncarcinoom
b Hepatocellulair carcinoom
c Prostaatcarcinoom
d Testiscarcinoom

A

b. Hepatocellulair carcinoom

181
Q

Veruit de meeste niertumoren zijn benigne van aard.
a Juist
b Onjuist

A

b Onjuist

182
Q

Bij welke van de volgende tumoren is met kanker-chemotherapeutica betrekkelijk vaak VOLLEDIGE genezing te bereiken?
a.Mammacarcinoom.
b.Choriocarcinoom bij de man.
c.Choriocarcinoom bij de vrouw. (kanker van de placenta)
d.Reticulosarcoom.

A

c. choricarcinoom (placenta)

183
Q

Welke tumoren van de tractus digestivus metastaseren gewoonlijk hematogeen via de vena porta?
a.Coloncarcinoom.
b.Pancreasstaartcarcinoom.
c.Papilcarcinoom.
d.Alle genoemde maligniteiten.

A

d. alle genoemde maligniteiten

184
Q

Waardoor wordt de verdenking op maligniteit van de maag gesteund?
a.Door licht verhoogde zuurwaarden.
b.Door gewichtsverlies van de patiënt.
c.Door een verhoogd diastase-gehalte in het bloed.
d.Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

b. door gewichtsverlies van de patient

185
Q

I Chemotherapie bij kanker kan beenmergdepressie veroorzaken.
II Chemotherapie bij kanker geeft geen complicaties op de lange termijn

A

I is goed II is fout

186
Q

Wat is de eerste therapeutische procedure bij een vrouw van 70 jaar oud met een gemetastaseerd mamma-carcinoom?
a.Toediening van androgene hormonen.
b.Toediening van anti-oestrogene hormonen.
c.Dubbelzijdige bijnierexstirpatie.
d.Toediening van kankerchemotherapeutica.

A

b. toediening van anti-oestrogene hormonen

187
Q

Bij verdenking op het bestaan van een carcinoma mammae wordt de diagnose primair bevestigd door:
a.biopsie uit de okselklieren.
b.cytologie van de tumor.
c.biopsie van de tumor.
d.ablatio mammae.

A

c. biopsie van de tumor

188
Q

I Het okselkliertoilet verricht bij een patiënte met een mammacarcinoom wordt voornamelijk uitgevoerd om hetcarcinoom te kunnen stageren en de noodzaak voor adjuvante therapie te kunnen beoordelen.
II Het okselkliertoilet wordt uitgevoerd omdat het therapeutisch kan zijn.

A

I en II beide juist

189
Q

I Bij een vergevorderd stadium van oesophaguscarcinoom kan heesheid optreden.
II Bij doorgroei van oesophagus carcinoom in de nervus phrenicus kan een
stembandverlamming optreedt.

A

I is juist II is onjuist

190
Q

Waarbij is er een goede prognose?
a.Bij plaveiselcelcarcinoom van de oesophagus.
b.Bij adenocarcinoom van de oesophagus.
c.Beide alternatieven zijn juist.
d.Beide alternatieven zijn onjuist.

A

d. beide alternatieven zijn onjuist

191
Q

I Vroege diagnostiek van oesophagus-carcinoom is moeilijk omdat de begin-verschijnselen bij slokdarmkanker sluipend zijn.
II De meeste patienten met oesophagus-carcinoom presenteren zich met een pathologische lymfklier in de hals.

A

I is juist II is onjuist

192
Q

Bij welke van de volgende patiënten moet u verdacht zijn op ontstaan van een maagcarcinoom?
a.Bij patiënten die lang geleden een B-II maagresectie hebben ondergaan.
b.Bij patiënten met een atrophische gastritis.
c.Bij patiënten met adenomateuze maagpoliepen.
d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist

193
Q

Een vrouw heeft een mammacarcinoom van ongeveer 4 cm doorsnede. In de oksel is een lymfklier palpabel. Welke operatie zal worden uitgevoerd?
a.Er is geen operatie noodzakelijk.
b.Er is sprake van “locally advanced disease” en ter stagering is alleen een okselkliertoilet noodzakelijk.
c.Een ablatio mamma.
d.Een gemodificeerde radicale mastectomie.

A

d. een gemodificeerde radicale mastectomie

194
Q

Wat is vaak één van de EERSTE verschijnselen van een oesophaguscarcinoom?
a.Moeilijk zakken van dranken.
b.Moeilijk zakken van vaste spijzen.
c.Vermagering met prikkelhoest.
d.Uitval van de nervus recurrens met heesheid.

A

b. moeilijk zakken van vaste spijzen

195
Q

Waardoor wordt zwelling van de betrokken bovenste extremiteit na een gemodificeerde radicale mastectomie veroorzaakt?
a. Door een ontsteking
b. Door veneuze afvloed obstructie
C. Door lymfogene obstructie
D. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist

A

c. door lymfogene obstructie

196
Q

Welke van de volgende punten behoort tot de 7 gevaarssignalen bij de vroege opsporing van kanker?
a. Een ulcus dat geen neiging tot genezing vertoont.
b. Opgeven van bloederig sputum.
c. Verandering van het defaecatie-patroon.
d. Alle bovengenoemde punten.

A

d. alle bovengenoemde punten

197
Q

Welke therapie kan door de patiënte worden gekozen bij een maligne tumor in 1 mamma van ongeveer 2 cm grootte, zonder palpabele lymfklieren in de oksel?
a.Gemodificeerde radicale mastectomie.
b.Mamma-sparende operatie met okselkliertoilet en nabestraling.
c.Patiënte kan kiezen uit bovenstaande therapieën.
d.Geen van bovenstaande therapieën is juist.

A

patiente kan kiezen uit bovenstaande therapieen

198
Q

Waardoor wordt de pathologisch-anatomische diagnose van een carcinoma mammae definitief gesteld?
a.Door mammografie.
b.Door een cytologische punctie.
c.Door echografie.
d.Door een histologische biopsie.

A

d. doo histologische biopsie

199
Q

Wat is de belangrijkste prognostische factor bij een carcinoma mamma?
a.De grootte van het carcinoom in de mamma.
b.Het aantal lymfklieren met metastasen in het preparaat van het okselkliertoilet.
c.De leeftijd van de patiënte.
d.Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

b. het aantal lymfklieren met metastasen in het preparaat van het oksekliertoilet

200
Q

Wat is het belangrijkste laboratorium onderzoek bij het waarschijnlijk maken van haematogene metastasen in lever en/of bot?
a.Bepaling van het alkalische fosfatase-gehalte in het bloedserum.
b.B.S.E.
c.Bepaling van het bilirubine-gehalte in het bloedserum.
d.De thymoltroebelingsproef.

A

a. bepaling van het alkalisch fosfatase gehlate in het bloedserum

201
Q

I Een patiënt met regionale kliermetastasen moet in het algemeen als ongeneeslijk worden beschouwd.
II Bij verwijdering van tumoren in het colon, maag en de mammae is het gebruikelijk een regionale lymfklierdissectie te doen.

A

I is onjuist, II is juist

202
Q

Wat is een contra-indicatie voor het uitvoeren van mammasparende therapie bij mammacarcinoom?
a.Een tumor van 3 centimeter grootte.
b.Een tumor in het laterale onderkwadrant.
c.Een matig gedifferentieerde tumor.
d.Een tumor die vastzit aan de rib.

A

d. een tumor die vastzit aan de rib

203
Q

Welke van de volgende kanker-chemotherapeutica oefent primair zijn werking uit door de storing van de spoelvorming bij de celdeling?
a.Folinezuur-antagonisten.
b.Actinomycine D.
c.Natulan.
d.Vincristine.

A

d. vincistine

204
Q

Bij mammacarcinoom vindt men vaak uitzaaiingen in de wervelkolom en niet primair in de longen:
a. doordat de metastasering volgens het vena pulmonalis-type plaats vindt.
b. door retrograde flow via de venen van Batson.
c. doordat beide bovengenoemde wegen worden gevolgd.
d. ondanks het feit, dat GEEN van de bovengenoemde wegen gevolgd wordt.

A

b. door retrograde flow via de venen van Batson.

205
Q

Wat zal men in de eerste plaats doen bij een vaste zwelling van de lymfeklieren in het halsgebied?
a. Een excisie-biopsie van de klieren.
b. Een incisie-biopsie van de klieren.
c. Een cytologische punctie in de klieren.
d. Zoeken naar een eventueel primaire tumor.

A

d. zoeken naar een eventueel primaire tumor

206
Q

In welke groep van kanker-chemotherapeutica hoort endoxan plaats?
a.Alkylerende stoffen.
b.Antimetabolieten.
c.Antibiotica.
d.Metafase-remmers.

A

a. alkylerende stoffen

207
Q

Waar treden botmetastasen van een carcinoma mammae op?
a.In de lumbale wervelkolom.
b.In de schedel.
c.In het bekken.
d.Alle genoemde plaatsen zijn mogelijk.

A

d. alle genoemde plaatsen zijn mogelijk

208
Q

Welke van de volgende chemotherapeutica behoort tot de groep van de alkylerende stoffen?
a.Cyclofosfamide.
b.Bleomycine.
c.Methotrexaat.
d.5-Fluorouracil.

A

a. cylofosfamide

209
Q

Wat komt bij de behandeling van tumoren van de tractus digestivus met kanker-chemotherapeutica primair in aanmerking?
a.5 fluoro-uracil.
b.Methotrexate.
c.Actinomycine D.
d.Alkeran.

A

a. 5 fluoro-uracil

210
Q

Waar zijn tumoren van de dunne darm voornamelijk gelokaliseerd?
a In het duodenum
b In het ileum
c In het jejunum

A

a. in het duodenum

211
Q

Wat voor kenmerken vertoont de temperatuur indien zich ergens in de buikholte een abces bevindt?
a.Voortdurend 40ºC.
b.Wisselend tussen 38ºC en 41ºC.
c.Wisselend tussen 37ºC en 38ºC.
d.Ondertemperatuur van de patiënt.

A

b. wisselend tussen 38.C en 41.C

212
Q

I De prognose van het pancreasstaartcarcinoom is niet zo slecht omdat de patiënt in een betrekkelijk vroeg stadium al klachten krijgt.
II De patiënt met een pancreasstaart carcinoom dient behandeld te worden met een operatie volgens Whipple.

A

I en II beide onjuist

213
Q

Welke van de volgende maligniteiten van de maag is cytologisch moeilijk te ontdekken?
a.Linitis plastica.
b.Ulcererend adenocarcinoom.
c.Plaveiselcelcarcinoom.
d.Sarcoom.

A

a. linitis plastica

214
Q

Welke goedaardige aandoening van de mamma kan huidintrekkingen veroorzaken die doen denken aan een mammacarcinoom?
a.Fibro-adenoom.
b.Vetnecrose na een trauma van de borst.
c.Papilloom.
d.Abces van de borst.

A

b. vetnecrose na een trauma van de borst

215
Q

I Bij vrouwen jonger dan 35 jaar is echografie een waardevolle aanvulling op de tripple diagnostiek.
II Met tripple diagnostiek wordt de operabiliteit van een mammatumor bepaald.

A

I is juist II is onjuist

216
Q

I Het is bewezen dat bij mammacarcinoom een virale etiologie een grote rol speelt.
II Het is bewezen dat bij mammacarcinoom een genetische aanleg een rol kan spelen.

A

I juist en II is onuist

217
Q

Wat verstaat men onder radicale mastectomie?
a.Ruime excisie van een maligne tumor.
b.Het verwijderen van het mammaklierweefsel.
c.Het verwijderen van het mammaklierweefsel en een ruim gedeelte van de huid.
d.Het verwijderen van klierweefsel, de m.pectoralis major, de m.pectoralis minor en de axillaire lymfeklieren.

A

d.Het verwijderen van klierweefsel, de m.pectoralis major, de m.pectoralis minor en de axillaire lymfeklieren.

218
Q

I Bij een mamma sparende operatie worden lymfklieren uit de axilla aan dezelfde kant verwijderd.
II Bij een gemodificeerde radicale mastectomie worden lymfklieren uit de axilla aan dezelfde kant verwijderd.

A

I en II zijn beide juist

219
Q

In welke groep van kanker-chemotherapeutica hoort methotrexate thuis?
a.Alkylerende stoffen.
b.Antimetabolieten.
c.Antibiotica.
d.Metafase-remmers.

A

antimetabolieten

220
Q

Waar treden haematogene metastasen van het carcinoma mammae vooral op?
a.In het bot, de lever en de longen.
b.In de lever en de ovaria.
c.In de hersenen en de lever.
d.Geen van bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

a. in het bot, de lever en de longen

221
Q

Wat kan gezegd worden over een teratoom?
a.Een teratoom is vaak eerst benigne, maar wordt later vaak maligne.
b.Een teratoom is een congenitale aandoening.
c.Een teratoom moet volledig verwijderd worden zodra de diagnose gesteld is.
d.Alle bovengenoemde uitspraken zijn van toepassing

A

d. alle bovengenoemde uitspraken zijn van toepassing

222
Q

Wat kan gezegd worden over een teratoom?
a.Een teratoom is vaak eerst benigne, maar wordt later vaak maligne.
b.Een teratoom is een congenitale aandoening.
c.Een teratoom moet volledig verwijderd worden zodra de diagnose gesteld is.
d.Alle bovengenoemde uitspraken zijn van toepassing

A

d. alle bovengenoemde uitspraken zijn van toepassing

223
Q

Wat is een teken van locally advanced carcinoom van de mamma bij lichamelijk onderzoek?
a.Tepeluitvloed.
b.Ulceratie boven de tumor.
c.Intrekkingen.
d.Versterkte venetekening.

A

b. ulceratie boven de tumor

224
Q

Wat is een teken van locally advanced carcinoom van de mamma bij lichamelijk onderzoek?
A: Fixatie van de tumor aan de thoraxwand.
B: Een tumor met een grootte van meer dan 5 centimeter.
C: Een ulcererende tumor.
D: Alle bovengenoemde alternatieven zijn juist.

A

c. een ulcererende tumor

225
Q

Wat wordt bedoeld met “early gastric cancer”?
a.Carcinoom van de maag wat door lokalisatie bij de overgang oesophagus-maag in een vroeg stadium dysfagie geeft.
b.Een ulcus van de maag wat bij biopsie maligne blijkt te zijn.
c.Carcinoom van de maag waarbij de tumor beperkt is gebleven tot mucosa en submucosa
d.Een carcinoma in situ van de maag.

A

c. Carcinoom van de maag waarbij de tumor beperkt is gebleven tot mucosa en submucosa

226
Q

Waarop wijst bloedige tepeluitvloed meestal op?
a. Op het bestaan van een carcinoma mammae.
b. Op het bestaan van een haemangioma mammae.
c. Op het bestaan van een intracanaliculair papilloma.
d. Op het bestaan van “M.Paget of the nipple”.

A

c. op het bestaan van een intracanaliculair papilloma

227
Q

Waarvan is bloedige afvloed uit de tepel meestal het gevolg?
a.Intraductaal papilloom.
b.Lipoma mammae.
c.Mastitis.
d.”Paget’s disease of the nipple”.

A

a. intraductaal pailloom

228
Q

Wat is de meest frequente oorzaak van een vergrote lymfklier in de hals op basis van een maligniteit?
a.Een lymphoom.
b.Een primair carcinoom.
c.Een gemetastaseerd plaveiselcelcarcinoom.
d.Een gemetastaseerd adenocarcinoom.

A

c.Een gemetastaseerd plaveiselcelcarcinoom.

229
Q

I Het lobulair carcinoma in situ kan op een mammogram te zien zijn.
II Het ductaal carcinoma in situ kan op een mammogram te zien zijn.

A

I is niet juist II is juist

230
Q
  • Welk histologisch type maligniteit van de oesofagus komt vaker voor? Adeno of plaveiselcelca?
A

adenocarcinoom

231
Q
  • Bij een mamma-ablatio met okselkliertoilet wordt soms tijdens het okselkliertoilet een tak van de plexus brachialis, de n. intercostobrachialis doorgesneden. Wat voor klachten geeft dit?
A

Paresthesie mediale zijde van de bovenarm

232
Q
  • Welke lokalisatie van een primaire maligniteit wordt geassocieerd met een voor langere tijd geïsoleerde metastasering naar de lever?
A

colorectaal carcinoom

233
Q
  • Wat zijn radiologische kenmerken van artrose?
A

nauwe gewrichtspleet, sclerose, subchondrale cysten

234
Q
  • Welk histologisch type longkanker komt het meest frequent voor?
    -kleincellig
    -plaveisel
    -adeno ca
    -nsclc
A

adeno carcinoom

235
Q

Welke maligniteit komt het vaakst voor na langdurig immunosuppressiva gebruik?

A

Plaveiselcelcarcinoom.

236
Q

Bij lokale incisie of extirpatie van een zwelling in de glandula parotidea dient u bedacht te zijn op beschadiging van een zenuw. Welke zenuw?

A

n facialis

237
Q

Wat is de belangrijkste complicatie van een eerste hydrocortison-injectie in het schoudergewricht?
a. infectie
b. peesdegeneratie

A

a. infectie

238
Q

Welk micro-organisme is de meest voorkomende veroorzaker van acute osteomyelitis?
A Pseudomonas Aeruginosa
B Staphylococcus Aureus
C Streptococcus Pyogenes

A

b Staphylococcus aureus

239
Q

Wat wordt bedoeld met het syndroom van de Quervain?
a.Een acute ontsteking van de keel.
b.Een ontsteking van de peesschedes in de schouder.
c.Een ontsteking van de peesschedes van de m. abductor pollicis longus en de m. extensor pollicis brevis.
d.Een fibroserende ontsteking van de schildklier.

A

c.Een ontsteking van de peesschedes van de m. abductor pollicis longus en de m. extensor pollicis brevis.

240
Q

Wat wordt gediagnosticeerd met de McMurray test?
a Voorste kruisbandlaesie
b Meniscus laesie
c Hydrops in het kniegewricht
d Retropatellaire chondropathie

A

b Meniscus laesie

241
Q

Hoeveel graden is de normale dorsiflexie van de enkel?
a 10
b 15
c 20
d 25

A

b. 15

242
Q

Wat is het meest voorkomende letselmechanisme bij enkelbandtrauma?
a Endorotatie en dorsoflexie.
b Endorotatie en plantairflexie.
c Exorotatie en dorsoflexie.
d Exorotatie en plantairflexie.

A

b. endorotatie en plantairflexie

243
Q

Waarop moet u bedacht zijn indien er bij een knieletsel sprake is van een hemarthros?
a Meniscusletsel
b Kruisbandletsel
c Tibiaplateaufractuur
d Avulsiefractuur van de eminentia

A

b kruisbandletsel

244
Q

Welk van de volgende stellingen met betrekking tot n. ulnaris compressie is juist?
a N. ulnaris compressie komt het vaakst voor ter hoogte van de pols.
b Zwakte en controleverlies van de hand zijn de belangrijkste klachten bij n. ulnaris compressie.
c Een n. ulnaris compressie kan worden veroorzaakt door een schouderdislocatie.
d Bij een n. ulnaris compressie komt een dropping hand vaak voor.

A

b. zwakte en controleverlies van de hand zijn belangrijkste klachten

245
Q

Welke zenuw wordt gecomprimeerd bij het carpale tunnel syndroom?
a n. radialis
b n. ulnaris
c n. medianus

A

c) n Medianus

246
Q

Wat is een arthodese?
a Een compleet kunstgewricht
b Een gedeeltelijk kunstgewricht
c Een vastgezet gewricht

A

een vastgezet gewricht

247
Q

Wat is de voorkeurslocalisatie van het osteosarcoom?
a De epifyse van de lange pijpbeenderen
b De metafyse van de lange pijpbeenderen
c De diafyse van de lange pijpbeenderen

A

b de metafyse van de lange pijpbeenderen

248
Q

Wat zijn metabole oorzaken van een pathologische fractuur?
a Chronische osteomyelitis, osteomalacie.
b Osteogenese, ziekte van Paget.
c Osteoporose, hyperparathyreoïdie.

A

c) osteoporose, hyperparathyreoidie

249
Q

Wat toont een positieve Hawkinstest aan?
a Instabiliteit van het gleno-humerale gewricht
b Impingement van het sub-acromiale gewricht
c Pathologie van de lange bicepspees

A

b Impingement van het sub-acromiale gewricht

250
Q

Wat is een tendosynovitis?
a.Een ontsteking van een slijmbeurs die onder spanning staat.
b.Een ontsteking van het kraakbenige gewrichtsoppervlak.
c.Een ontsteking van een bursa.
d.Een ontsteking van de peesschede.

A

d) een ontsteking van de peesschede

251
Q

Wat is een oorzaak van een peesschede ontsteking?
a.Mechanische irritatie.
b.Bacteriele ontsteking.
c.Rheumatoide ontsteking.
d.Alle bovengenoemde alternatieven.

A

d) alle bovengenoemde

252
Q

Bij het onderzoek van de schouder voert u de volgende test uit:
Bij 90 o anteflexie van de schouder de hand supineren en proneren. Vervolgens bij maximale pronatie dmv tegendruk de arm omlaag duwen. Welke test is dit?
a Hawkinstest
b Yergasontest
c Apprehensiontest

A

a) hawkinstest -> impingement sub-acromiale gewricht

253
Q

Welke zenuw is beschadigd bij een scapula alata?
a n. pectoralis
b n. thoracicus longus
c n. pectoralis medialis

A

n thoracicus longus

254
Q

Een anterieure schouderluxatie kan op verschillende manieren gereponeerd worden. Welke techniek heeft als risico een spiraalfractuur van de humerus?
a Hippocrates
b Kocher
c Stimson

A

b) Kocher

255
Q

Wat is de meest voorkomende fractuur?
a Claviculafractuur
b Distale radiusfractuur
c Femurkopfractuur
d MCP IV fractuur

A

b) distale radiusfractuur

256
Q

Kenmerkend voor acetabulumfracturen is het aanmerkelijke postoperatieve risico op versterkte heteretope ossificatie. Welk medicament wordt postoperatief toegediend om dit te voorkomen?
a Colchicine
b Indomethacine
c Sevelamer
d Tramadol

A

b) Indomethacine

257
Q

Naar welke bewegingsbeperking wordt gekeken bij de controle van babyheupjes op congenitale heupdysplasie?
a Abductie
b Endorotatie
c Extensie
d Flexie

A

a) abductie

258
Q

Wat zijn, bij een gezond persoon, de bewegingsuitslagen van abductie en adductie van de heup?
a 60 / 20
b 20 / 60
c 45 / 30
d 30 / 45

A

c) 45/30

259
Q

Waar wordt pijn van de heupkop bij kinderen vaak aangegeven?
a In de lies
b In de knie
c In het bovenbeen

A

b) in de knie

260
Q

Welke van de onderstaande bevindingen past bij letsel van de n. radialis?
a Dropping hand
b Predikershand
c Klauwhand

A

a) dropping hand

261
Q

Welke van de onderstaande bevindingen past bij letsel van de n. medianus?
a Dropping hand
b Predikershand
c Klauwhand

A

b) Predikershand

262
Q

Welke van de onderstaande bevindingen past bij letsel van de n. ulnaris?
a Dropping hand
b Predikershand
c Klauwhand

A

c) klauwhand

263
Q

Waarop wijst een painfull arc van de schouder?

A

impingement van de schouder

264
Q

Hoe wordt de combi van een radiusfractuur en een luxatie van het distale radio-ulnaire gewricht genoemd?

A

Galeazzi fractuur

265
Q

Blijft last houden avn R schouder, met name bij ad- en abductie. Bewegingsonderzoek: wanneer zij de arm langzaam adduceert vanuit volle abductie, zij bij 90 graden de arm laat vallen. Tuberculum majus is niet drukpijnlijk. Welke spierlaesie verwacht u?

A

m. supraspinatus

266
Q

Op welke leeftijd openbaart de ziekte van Perthes zich meestal?

A

5-10 jr

267
Q

Bij een scaphoidfractuur is bij lokatie van de fractuur in een bepaald deel van het bot de kans op pseudoartrose hoger door de wijze van vascularisatie. Bij welk deel van het bot is dit risico het hoogst?

A

proximale deel

268
Q

Hoe kan per- en postoperatief het risico op trombose vorming in de beenvenen worden gereduceerd?
a.Door het dragen van steunkousen tijdens en na de operatie.
b.Door het geven van heparine tijdens en na de operatie.
c.Door de patient postoperatief veel vocht te geven en hem/haar snel te mobiliseren.
d.Alle genoemde alternatieven zijn juist.

A

d. alle genoemde alternatieven zijn juist

269
Q

Welke van de hieronder genoemde verschijnselen acht U het meest typisch als vroeg symptoom bij postoperatieve hypoparathyreoidie?
a.Risus sardonicus.
b.Carpopedale spasmen.
c.Paraesthesieën.
d.Krampaanvallen.

A

c). Paraesthesieën.

270
Q

Welke operatie-patient loopt het grootste risico op een wondinfectie post-operatief?
a.Een patient met een dikke darm perforatie.
b.Een patient met een onbeklemde liesbreuk.
c.Een patient met galstenen.
d.Een patient met een aneurysma van de aorta abdominalis.

A

patient met dikke darm perforatie

271
Q

Welke van de hieronder genoemde symptomen acht U het meest belangrijk als vroeg symptoom van post-operatieve thrombose?
a.Hypotensie.
b.Een positief symptoom van Homan.
c.Tachycardie.
d.Lichte dyspneu.

A

c) tachycardie

272
Q

Een 71-jarige vrouw ondergaat een resectie van het colon ascendens in het kader van een coloncarcinoom. Op dag 4 van het postoperatief verloop wordt zij plots kortademig en klaagt over stekende pijn op de borst. De zuurstofsaturatie daalt van 98% naar 88%. Welke postoperatieve complicatie is het meest waarschijnlijk?
a Longoedeem
b Aspiratiepneumonie
c Atelectase
d Longembolie

A

d) Longembolie

273
Q

Wat treedt van proximaal naar distaal uit de aortaboog, arcus aortae?
a A.carotis communis dextra, A. Carotis communis sinistra, A. vertebralis sinistra
b Truncus brachiocephalicus, A. carotis communis sinistra, A. subclavia sinistra
c A. subclavia dextra, truncus brachiocephalicus, A subclavia sinistra
d A. vertebralis dextra, A. carotis communis sinistra, A. carotis externa sinistra

A

b trucus brachiocephalicus, a carotis communis sinistra, a. subclavia sinistra

274
Q

Acute mediastinitis is een ernstig ziektebeeld met een hoge mortaliteit die kan oplopen tot 50%. Wat is de meest voorkomende oorzaak van deze ziekte?
a Oesophagusruptuur
b Parafaryngeaal abces
c Pericarditis
d Wondinfectie na sternotomie

A

a) oesophagusruptuur

275
Q

Wat is de behandeling van lokaal longemfyseem in de longtoppen dat een recidief pneumothorax veroorzaakt?
a Bullectomie
b Bullectomie en partiele pleurectomie
c Conservatief (zuigdrainage)
d Longtransplantatie

A

a) Bullectomie

276
Q

Welk histologisch type longkanker komt het meest frequent voor?
a Kleincellig carcinoom
b Adenocarcinoom
c Plaveiselcelcarcinoom
d Grootcellig (ongedifferentieerd) carcinoom

A

b) adenocarcinoom

277
Q

Welk vat wordt standaard als graft gebruikt bij Coronary Artery Bypass Grafting (CABG)?
a v. saphena magna
b a. gastro-epiploïca
c a. mammaria interna
d a. radialis

A

c a. mammaria interna

278
Q

Een vrouw van 67 jaar wordt hersendood verkleerd na een subarachnoidale bloeding (SAB) te hebben doorgemaakt. Zij was verder goed gezond en heeft een blanco voorgeschiedenis. Ze heeft nooit gerookt en gebruikte zeer matig alcohol.
Welke organen kunnen nog gedoneerd worden?
a Hart, long, pancreas, lever en nieren
b Long, pancreas, lever en nieren
c Pancreas, lever en nieren
d Lever en nieren

A

d) Lever en Nieren

279
Q

Waarop wordt het segment van het duodenum met de daarop drainerende ductus pancreaticus bij een pancreastransplantatie in eerste instantie meestal aangesloten?
a Het duodenum
b Het terminale ileum
c Het colon
d De urineblaas

A

d) de urineblaas

280
Q

Welk percentage van de donorlever is nodig om het transplantaat bij volwassenen voldoende te laten functioneren?
a 20%
b 30%
c 40%
d 50%

A

d) 50%

281
Q

Een niertransplantatie is een heterotope transplantatie. Waarom wordt een nier meestal in de rechter fossa iliaca geplaatst?
a Zodat de nieren van de patiënt in situ gelaten kunnen worden.
b Omdat de afstand naar de blaas kleiner is en de nieuwe nier beter kan werken.
c Omdat de afstand naar de aorta kleiner is en de bloedvoorziening beter is.

A

a) Zodat de nieren van de patiënt in situ gelaten kunnen worden.

282
Q

Welk percentage van getransplanteerde nieren functioneert nog na 5 jaar?
a 50-60%
b 60-70%
c 70-80%
d 80-90%

A

b) 60-70%

283
Q

Wat is geen voordeel van de ‘graft mesher’ bij een split-thickness huidtransplantatie?
a De getransplanteerde huid geneest mooi vlak.
b Er is minder graft nodig.
c Er is minder kans op afstoting van de graft.
d Vocht kan makkelijker afvloeien.

A

c) Er is minder kans op afstoting van de graft.

284
Q

Welke spier kan worden gebruikt voor een gevasculariseerde transplantatie van de huid, subcutis, vet/ en spierweefsel om een borst te reconstrueren na een ablatio mamma?

A

M. latissimus dorsi

285
Q

Een patient met multipele fracturen wordt dyspnoeisch en tachycard. Ook is er tegelijkertijd sprake van een verminderd bewustzijn.
Met welke complicatie moet u vooral bij deze patient rekening houden?
a. Urineweg infectie.
b. Vet embolie.
c. Atelectase van de long.
d. Stress ulcus.

A

B) vetembolie

286
Q

Een man komt op de SEH. Zijn handrug is gezwollen, erythemateus en warm. De zwelling is slecht begrensd met rode uitlopende lijnen naar de oksel, alwaar lymflieren palpabel zijn.
Welk aspect van het lichamelijk onderzoek is bepalend voor de diagnose?
a Port d’entree
b Zenuwuitval hand
c Deformatie
d Polsferquentie

A

a) Port d’entree

287
Q

Het meest voorkomende enkelletsel is een combinatie van inversie en plantairflexie van de voet. Wat is het eerste ligament dat beschadigt?
a Lig. calcaneofibulare
b Lig. deltoideum
c Lig. talofibulare anterius
d Lig. talofibulare posterius

A

a) lig calcaneofibulare

288
Q

Wat is de behandeling van een niet gedisloceerde fractuur van de basis van metatarsale V?
a Operatief
b Onderbeensgips
c Dakpanpleister
d Expectatief

A

b) onderbeensgips

289
Q

Een man heeft bij het basketballen een mallet-vinger opgelopen waarbij de pees niet is gescheurd, maar het bot wel gebroken is. Wat is de behandeling hiervan?
a Een spalk gedurende 6 weken
b Een spalk gedurende 4 weken
c Gips gedurende 6 weken
d Gips gedurende 4 weken
e Geen behandeling

A

b) een spalk gedurende 4 wkn

290
Q

Welke klinische symptomen passen het beste bij een achillespeesruptuur?
a Een delle en een negatieve Thompsontest
b Een platvoet en een negatieve Thompsontest
c Een platvoet en een positeve Thompsontest
d Een delle en een positieve Thompsontest

A

d) een delle en een positieve thompsontest

291
Q

Een 24-jarige man, slachtoffer van een ernstig verkeersongeval, wordt opgevangen op de SEH. De patiënt is angstig, kortademig en tachypnoeisch. Bij lichamelijk onderzoek wordt opgemerkt dat percussie over de rechter thoraxhelft hypertympaan is en dat er rechts opgeheven ademgeruis is. De tensie bedraagt 90/50 mmHg. Er is sprake van een pulsus paradoxus en de venae jugulares zijn gestuwd. Welke van de volgende maatregelen treft u als eerste?
a X-thorax
b Ruim infuus NaCl
c Thoraxdrain rechts
d Bloedgasanalyse

A

c) thoraxdrain rechts

292
Q

Naar welk soort stabilisatie gaat de voorkeur uit bij een instabiele pertrochantaire femurfractuur waar met name ter hoogte van de trochanter minor onvoldoende afsteuning van het bot bestaat?
a Gamma Nail
b Dynamische heup schroef (DHS)
c Trekschroeven
d K-draden

A

a) gamma nail

293
Q

Methylmetacrylaat (= botcement) wordt gebruikt:
I om lange schuine fracturen te “lijmen”.
II om een kop-hals-prothese (bij mediale collumfractuur) vast te zetten in het femur.

A

I is onjuist II is juist

294
Q

Wat kan een gevolg zijn van een elektrische verbranding?
a.Acute tubulusnecrose door myoglobinurie.
b.Bloeding als late complicatie.
c.Ventrikelfibrillatie.
d.Alle genoemde alternatieven zijn juist.

A

d) alle genoemde alternatieven zijn juist

295
Q

Wat kan optreden als symptoom bij een fractuur van het os zygomaticum?
a.Een subconjuctivaal haematoom.
b.Een sensibiliteitsstoornis van de wang.
c.Dubbelzien.
d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d) alle genoemde alternatieven zijn juist

296
Q

Wat is een indicatie voor het gebruik van osteosynthese materiaal voor het fixeren van een fractuur?
a. Falen van handhaven van repositie door gips bij een polsfractuur.
b. Vermijden van het gewicht van gips bij een polsfractuur.
c. Een abnormaal grote hoeveelheid oedeem of wondhematoom bij een polsfractuur.
d. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

a) falen van handhaven van repositie door gips bij een polsfractuur

297
Q

Wat is de juist frequentie voor mond-op-mond beademing bij een slachtoffer van 40 jaar oud?
a.6 keer per minuut.
b.12 keer per minuut.
c.25 keer per minuut.
d.40 keer per minuut.

A

b) 12 keer per minuut

298
Q

Hoe kan een nierinsufficientie ontstaan bij een patiënt met ernstige brandwonden?
a.Door shock door dehydratie in de acute fase.
b.Door hemoglobine en afbraakprodukten van beschadigd weefsel.
c.Door sepsis bij geïnfecteerde brandwonden.
d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

299
Q

Bij de mond-op-mond beademing loopt de hulpverlener het risico van een:
a. respiratoire alkalose.
b. respitatoire acidose.
c. metabole alkalose.
d. metabole acidose.

A

a). respiratoire alkalose.

300
Q

Een patiënt heeft na een stomp buiktrauma een voortgaande bloeding. Wat zijn daarvan de symptomen?
a. Toename van de pols-frequentie, temperatuurverhoging, normale bloeddruk.
b. Langzame pols-frequentie, normale temperatuur, lage bloeddruk.
c. Snelle pols-frequentie, temperatuurverhoging, lage bloeddruk.
d. Snelle pols-frequentie, normale temperatuur, lage bloeddruk.

A

d. Snelle pols-frequentie, normale temperatuur, lage bloeddruk.

301
Q

Waarop moet men bedacht zijn wanneer een brandwondpatiënt als het ware in een vlammenzee gelegen heeft en daardoor uitgebreide tweede graads verbranding heeft opgelopen?
a. Opmerkelijk diepe necroses.
b. Een hoge frequentie van sepsis.
c. Respiratie-stoornissen.
d. Uitzonderlijk sterke dehydratie.

A

c. Respiratie-stoornissen.

302
Q

Na een auto-ongeval heeft de 30-jarige bestuurster fracturen van costae IX t/m XI links laterodorsaal. Verder worden er geen ernstige letsels gevonden, de echo van de buik is niet afwijkend.
Na haar ontslag uit observatie op de 5de dag na het ongeval, wordt zij met spoed opgenomen wegens buikpijn en toenemende shock. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Milt-ruptuur
b. Afscheuring van de arteria renalis
C. Haemotothorax
D. Diafragma-ruptuur

A

a. Milt-ruptuur

303
Q

Hoe kan een vetembolie worden aangetoond?
a.Er kunnen vetbolletjes in de urine worden gezien.
b.Er vindt een Hb-daling plaats.
c.Het aantal trombocyten daalt.
d.De bloedgassen verslechteren.

A

a.Er kunnen vetbolletjes in de urine worden gezien.

304
Q

Een fietser rijdt met open mond. Een wesp komt in zijn mond en steekt in zijn keel.
U zult de patiënt nauwgezet blijven observeren vanwege de kans op:
a.Verstikking.
b.Een toxische shock.
c.Een peritonsillair abces.
d.Slikspierverlamming.

A

a. verstikking

305
Q

Wat vindt men meestal met een langdurige oligaemische hypotensie?
a.Een diepe respiratoire acidosis.
b.Een ernstige metabole acidosis.
c.Een diepe respiratoire alkalosis.
d.Een geringe metabole alkalosis.

A

b) ernstige metabole acidose

306
Q

Iemand komt binnen na een messteek in de borstkas. Bij welke hoogte moet u rekening houden met een eventueel begeleidend diafragma letsel en letsel van de buikholte?
a.Caudaal van de tweede rib.
b.Caudaal van de twaalfde rib.
c.Caudaal van de zesde rib, dit is ongeveer de tepellijn.
d.Alleen aan de voorzijde, caudaal van de achtste rib.

A

c) caudaal van de zesde rib, dit is ongeveer de tepellijn

307
Q

Wat is de functie van de opblaasbare cuff aan de endotracheale tube?
a Ervoor zorgen dat de tube op zijn plaats blijft zitten
b Het voorkomen van aspiratie

A

b) het voorkomen van aspiratie

308
Q

Een patiënt ligt ter observatie op de afdeling na een val. Behoudens een maisonneuve fractuur (proximale fibula + mediale malleolus fractuur) waarvoor bovenbeensgips, is er verder geen letsel geconstateerd. De volgende ochtend geeft hij aan meer pijn aan het been te hebben, zijn tenen tintelen. De tenen zijn bij lichamelijk onderzoek koud en hij kan ze niet actief bewegen.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak?
a Te strak aangelegd gips
b Avasculaire necrose
c Diep veneuze trombose
d Compartiment syndroom

A

d) compartiment syndroom

309
Q

Op de eerste hulp wordt een fietser binnen gebracht die door een auto is aangereden. Hij heeft een pols van 110 slagen per minuut regulair en een bloeddruk systolisch van 90 mmHg.
Wat is uw diagnose?
a.De patient is niet in shock, deze waarden passen binnen de marges van wat normaal is.
b.De patient is niet in shock maar flink geschrokken en kan veel pijn hebben.
c.De patient is in shock en moet snel een infuus krijgen.
d.De patient is in shock en zal waarschijnlijk overvuld zijn.

A

c.De patient is in shock en moet snel een infuus krijgen.

310
Q

Patiënte (40 jaar) is vorige week op haar rechter hand gevallen. Aanvankelijk was er sprake van een draaglijke pijn, maar nu meldt zij zich bij u, omdat de klachten toenemen. Zij kan haar hand moeilijk gebruiken. Bij lichamelijk onderzoek ziet u een zwelling van de tabatière anatomique met lokale drukpijn, zonder standsafwijkingen. In alle richtingen is sprake van een bewegingsbeperking van de pols. Vooral passieve dorsoflexie is pijnlijk.
Wat is uw waarschijnlijkheidsdiagnose?
a Communitieve distale radiusfractuur
b Fractuur van het os scaphoideum
c Fractuur van het os capitatum
d Fractuur van de processus styloideus ulnae

A

b Fractuur van het os scaphoideum

311
Q

Wat is het gevaar van, en reden voor chirurgie bij een para-oesophagale hernia?
a Acute maagdilatatie met hypovolemische shock
b Dislocatie met dyspneu
c Perforatie met peritonitis
d Strangulatie met ischemie
e Zure reflux met carcinoomvorming

A

d Strangulatie met ischemie

312
Q

Wat is een goede frequentie voor hartmassage bij een slachtoffertje van 6 dagen oud?
a.40 keer per minuut.
b.60 keer per minuut.
c.80 keer per minuut.
d.100 keer per minuut.

A

d.100 keer per minuut.

313
Q

Hoe kan men bij een trauma pt met aanvullend onderzoek snel een miltruptuur aantonen of waarschijnlijk maken?

A

Echografie van de bovenbuik.

314
Q

Torsio testis moet snel worden behandeld om irreversibele ischemie van de testis te voorkomen. Na hoeveel uur treedt dit op?

A

Na 6 uur

315
Q

Hoe noem je een fractuur met meer dan 2 fragmenten?

A

communitieve fractuur

316
Q

Het meest voorkomende enkelletsel is een combi van inversie en plantairflexie van de voet. Wat is het eerste ligament dat beschadigt?

A

Lig. Calcaneofibulare

317
Q

Eerste graads verbranding

A

Eerste graads verbranding is pijnlijk, rood, droog en soms wat opgezet

318
Q

Tweede graads brandwonden

A

Tweede graads brandwonden zijn rood van kleur, zijn nat en er kunnen blaren te zien zijn. In deze blaren zit bloedplasma. Dit is een reactie van de huid om de warmte kwijt te kunnen. Tweede graads brandwonden zijn zeer pijnlijk.

319
Q

Derde graads brandwonden

A

Derde graads brandwonden zijn de diepste brandwonden. Alle huidlagen zijn beschadigd en de huid is op die plek zijn functionaliteit volledig verloren. Derde graads brandwonden zijn wit of zwart van kleur, droog en niet pijnlijk.

320
Q

Waarop duidt een licht vergrote prostaat met een weke consistentie?
a .Benigne prostaat hypertrofie
b. Acute prostatitis
c. Prostaatcarcinoom
d. Hoge leeftijd

A

b) acute prostatitis

321
Q

Op de spoedpoli komt meneer C, 60 jaar. Hij heeft sinds gisteravond niet meer geplast en nu een drukkend en pijnlijk gevoel in de onderbuik. U vermoedt een acute urineretentie op basis van benigne prostaat hypertrofie (BPH).
Wat doet u als eerste?
a U maakt een echo van de blaas
b U verricht een rectaal toucher om uw vermoeden te bevestigen
c U brengt een urinecatheter in
d U prikt bloed om het PSA te bepalen

A

c ) u brengt een urinecatheter in

322
Q

Een 35-jarige man ontwikkelt ernstige testiculaire pijn. Bij lichamelijk onderzoek zakt de pijn af door optillen van de testis. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a Orchitis
b Epididymitis
c Torsio testis.

A

b) epidydimitis

323
Q

Waarom is het van belang om bij een radicale prostatectomie de plexus prostaticus te sparen?
a Om urine-incontinentie te voorkomen
b Om chronische pijnklachten te voorkomen
c Om impotentie te voorkomen

A

c) om impotentie te voorkomen

324
Q

Wanneer de urineblaas van een man verwijderd wordt vanwege bijvoorbeeld een maligniteit, wordt de prostaat ook verwijderd.
a Juist
b Onjuist

A

a) juist

325
Q

Wat is de therapie van keuze bij een epidydimitis acuta?
a Antibiotica
b Epidydimectomie binnen 24 uur
c Pijnstilling
d Epidydimectomie na de acute fase

A

a) antibiotica

326
Q

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose wanneer de urinestroom gedurende de mictie meerdere malen onderbroken wordt?
a Infectie van de urethra
b M. detrusor dysfunctie
c Urethrale divertikels
d Blaasstenen

A

d) blaasstenen

327
Q

Wanneer de urineblaas van een man verwijderd wordt vanwege bv maligniteit, wordt de prostaat ook verwijderd?

A

juist

328
Q

Waar past pijnloze hematurie bij?

A

blaaspoliepen

329
Q

Waardoor ontstaat angina intestinalis meestal?
Door verminderde doorstroming van de:
a.a. gastroduodenalis.
b.a. pancreatico-duodenalis.
c.a. mesenterica-superior.
d.a. ileocolica.

A

a) mesenterica superior

330
Q

Welke van onderstaande vaten is de meest proximale aftakking uit de abdominale aorta?
a A. mesentreica superior
b A. lienalis
c Truncus coeliacus
d A. renalis

A

c) truncus coeliacus

331
Q

Welke organen worden vanuit de truncus coeliacus van bloed voorzien?
A Lever, pancreas, maag en milt
B Jejunum, ileum, coecum, colon ascendens en colon transversum
C Colon descendens, sigmoid en rectum

A

A) lever, pancreas, maag, milt

332
Q

Welke van de onderstaande symptomen is het belangrijkste symptoom van een glomus caroticum tumor?
a Een pijnloze zwelling in de hals
b Een pijnlijke zwelling in de hals
c Een sinus carotis syndroom
d Uitval van de nervus accessorius

A

a) pijnloze zwelling in de hals

333
Q

Ter hoogte van welke arterie bevindt de occlusie zich meestal bij de patiënten met claudicatioklachten?
a A. femoralis superficialis
b A. iliaca communis
c A. iliaca externa
d A. poplitea

A

a A. femoralis superficialis

334
Q

In welk traject bevinden varices van het onderbeen zich meestal?
a v. saphena parva
b v. saphena magna
c v. poplitea

A

B) vena saphena magna

335
Q

Een man bezoekt het spreekuur met een pijnlijk ulcus op de voetrug. De voet is bleek en koud.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak?
a.Een ischemisch ulcus.
b.Een ulcus cruris venosum.
c.Een luetisch ulcus.
d.Een neurotrophisch ulcus.

A

a) ischaemische ulcus

336
Q

Wat staat op de voorgrond bij Giant cell arteritis?
a Visusdaling
b Koorts
c Slikklachten
d Claudicatieklachten

A

a) visusdaling

337
Q

Een stenose of afsluiting over een kort traject van een arterie kan meer of minder ernstige gevolgen hebben, afhankelijk van de plaats waar deze belemmering optreedt.
Bij welke van de volgende afwijkingen is er een vitale acute bedreiging van het been?
a. Acute afsluiting van de arteria peronea.
b. Chronische arteriële insufficientie van de arteria femoralis superficialis.
c. Acute afsluiting van de arteria poplitea.
d. Chronische arteriële insufficientie van de arteria iliaca communis

A

c) acute afsluiting van de arteria poplitea

338
Q

Aan welke zijde van de a. femoralis ligt de v. femoralis?
a Lateraal
b Mediaal

A

b) mediaal

339
Q

Met welke eenvoudige test kunnen klepinsufficiënties bij varicositas zichtbaar gemaakt worden?
a Faber test
b Mc Murray test
c Pivot test
d Trendelenburg test

A

d) trendelenbrug test

340
Q

De ernst van chronisch perifeer vaatlijden in de armen en benen wordt ingedeeld in vier stadia volgens Fontaine. In welk stadium zit een patiënt met een hyperemische voorvoet, verdikte nagel van de hallux en beginnend gangreen van de digitus III?
a Fontaine I
b Fontaine II
c Fontaine III
d Fontaine IV

A

d) fontaine IV

341
Q

Wat gebeurt er bij voorkeur bij een patiënt met een maagperforatie die sinds enkele dagen maagklachten heeft en die niet eerder heeft gehad?
a.Het ulcus overhechten.
b.Een subtotale maagresectie doen.
c.Een gastro-enterostomie aanleggen.
d.Een vagotomie verrichten.

A

a.Het ulcus overhechten.

342
Q

Een scherpe verwonding waarbij zowel een arterie als een vene beschadigd wordt, kan op den duur leiden tot:
a.decompensatio cordis.
b.een ferriprive anaemie.
c.oesophagus varices.
d.alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

a.decompensatio cordis.

343
Q

Collaterale circulatie bij een significante obstructie in de arteria carotis interna kan optreden via:
I de circulus arteriosus van Willis.
II arteria opthalmica.

A

I & II juist

344
Q

Bij lichamelijk onderzoek van een patiënt met claudicatio klachten hoor je een souffle over de artera femoralis communis rechts. Waar zal de afwijking die de souffle veroorzaakt zich bevinden?
a.Proximaal van de stethoscoop of eronder.
b.Onder de stethoscoop.
c.Distaal van de stethoscoop.
d.Distaal van de stethoscoop of eronder.

A

a.Proximaal van de stethoscoop of eronder.

345
Q

Waardoor wordt claudicatio intermittens gekenmerkt?
a.Pijn, optredend bij lopen, direkt overgaand bij stilstaan, gebonden aan een bepaalde loopafstand.
b.Pijn, optredend bij lopen, alleen overgaand bij zitten, gebonden aan een bepaalde loopafstand.
c.Pijn, optredend bij lopen, maar ook bij lang staan, overgaand bij zitten.
d.Pijn, optredend bij lopen, alleen overgaand als het been omhoog wordt gehouden, gebonden aan een bepaalde loopafstand.

A

a.Pijn, optredend bij lopen, direkt overgaand bij stilstaan, gebonden aan een bepaalde loopafstand.

346
Q

Wij spreken over het “steal-effect” wanneer:
a.bloed uit de grote circulatie lekt naar de kleine circulatie.
b.arterieel bloed aan zijn bestemmingsgebied wordt onttrokken doordat het via collateralen weggeshunt wordt naar een ander stroomgebied.
c.bloed door een arterio-veneuze shunt te snel terugkeert naar het hart.
d.géén van de bovenstaande beschrijvingen voldoet.

A

b.arterieel bloed aan zijn bestemmingsgebied wordt onttrokken doordat het via collateralen weggeshunt wordt naar een ander stroomgebied.

347
Q

I. Wanneer een patiënt bij lopen in een fors tempo pijn in de kuitspieren krijgt, maar bij lopen in een kalm tempo geheel klachtenvrij is, dan kan men vrijwel zeker stellen dat hier géén claudicatio intermittens is.
II. Een kenmerkende eigenschap van claudicatio intermittens is dat de klachten acuut beginnen.

A

I en II beide onjuist

348
Q

In de venae perforantes van het onderbeen:
a.zijn géén kleppen aanwezig.
b.zitten kleppen welke verhinderen dat bloed vanuit de diepte naar de oppervlakte stroomt.
c.zitten kleppen welke er voor zorgen, dat het bloed vanuit het diepe naar het oppervlakkige systeem stroomt.
d.zitten kleppen welke verhinderen dat het bloed vanuit het oppervlakkige naar het diepe systeem stroomt.

A

b.zitten kleppen welke verhinderen dat bloed vanuit de diepte naar de oppervlakte stroomt.

349
Q

Als oorzaak van het ontstaan van varices tijdens een zwangerschap is aan te wijzen:
I. de zich vergrotende uterus welke drukt op de bekkenvenen.
II. de invloed van geslachtshormonen.

A

I en II beide juist

350
Q

Wat is de voornaamste oorzaak van gangreen?
a.Bevriezing.
b.Verbranding.
c.Veneuze thrombose.
d.Arteriële insufficiëntie.

A

d) arteriele insufficientie

351
Q

Een man bezoekt het spreekuur met een pijnlijk ulcus op de voetrug. De voet is bleek en koud.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak?
a.Een ischemisch ulcus.
b.Een ulcus cruris venosum.
c.Een luetisch ulcus.
d.Een neurotrophisch ulcus.

A

a) een ischaemisch ulcus

352
Q

Het ulcus cruris varicosum wordt gekenmerkt door:
a.nachtelijke pijn die afneemt bij het af laten hangen van het been.
b.paresthesie aan de mediale zijde van de enkel.
c.pijn die afneemt bij hoog leggen van het been.
d.trophische stoornissen.

A

c. pijn die afneemt bij het hoog leggen van het been

353
Q

De meest voorkomende oorzaak van een stenose in de arteria carotis is:
a.Atherosclerose.
b.Fibrodysplasie.
c.Dissectie.
d.Arteritis.

A

a) atherosclerose

354
Q

Een 70-jarige gepensioneerde chauffeur heeft snel progressieve claudicatioklachten van zijn linker boven en onderbeen na ongeveer 100 meter lopen. Op het angiogram wordt een redelijk vaatstelsel gezien behalve een ernstige vernauwing over ongeveer een halve centimeter lengte ter hoogte van de arteria iliaca externa links.
Welke therapie zou u aan de patiënt adviseren?
a.Conservatief: een wandeladvies.
b.Inhechten van een vaatprothese ter overbrugging van de vernauwing.
c.Endarteriëctomie.
d.Percutane transluminale angioplastiek (PTA).

A

d) percutane transluminale angioplastiek

355
Q

Waaruit kan de operatieve behandeling van een aneurysma bestaan?
a.Overbrugging van het aneurysma met een kunststof prothese die in het aneurysma komt te liggen.
b.Totale resectie van het aneurysma en overbrugging van het defect met een kunststof prothese.
c.Onderbinden van het aneurysma.
d.Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d) alle bovenstaande alternatieven zijn juist

356
Q

Welke van de volgende symptoom-groepen pleiten voor arteriële circulatie-stoornissen van de hersenen?
a.Dementie, atrofie van de kleine handspieren, atrofie van de handhuid.
b.Souffle over de basis van de hals, benauwdheid, duizeligheid, geen pulsaties in de arteria temporalis.
c.Sensibiliteitsstoornissen in een hand, lage bloeddruk aan die arm afhankelijk van de stand van het hoofd, ipsilaterale arteria temporalis zonder pulsaties.
d.Geen souffle in de hals, sensibiliteitsstoornissen in een hand, krachtsverlies van deze arm, pulsaties in de ipsilaterale arteria temporalis.

A

d. Geen souffle in de hals, sensibiliteitsstoornissen in een hand, krachtsverlies van deze arm, pulsaties in de ipsilaterale arteria temporalis.

357
Q

Bij een plotseling optredende ischaemie van één van de benen dient U een samenhang te overwegen met:
a.atriumfibrilleren.
b.longembolie.
c.aneurysmata aortae.
d.atriumfibrilleren en/of aneurysma aortae.

A

d.) atriumfirbilleren en/of aneurysma aortae

358
Q

Welke symptomen passen bij een mesenteriaal thrombose?
a.Een continue buikpijn en anemie.
b.Een koliekachtige buikpijn en leucocytose.
c.Hypertensie en braken.
d.Drukpijn lokaal in de buik en leukopenie.

A

b) koliekachtige buikpijn en leucocytose

359
Q

Als van een variceuse extremiteit door een stuwband boven de knie het oppervlakkige systeem afgesloten wordt, laat men de patiënt lopen. De varices ledigen zich dan duidelijk.
Wat toont deze proef aan?
a.Een insufficiënt vena saphena parva systeem.
b.Een sufficiënt vena parva systeem.
c.Een doorgankelijk sufficiënt diep systeem.
d.Dat een operatie nog niet geïndiceerd is.

A

c) een doorgangkelijk sufficient diep systeem

360
Q

Bij een man van 60 jaar vindt men een drukpijnlijke, expansief pulserende zwelling direkt craniaal van de navel in de mediaanlijn. De patiënt klaagt sinds 3 weken over pijn links in de onderbuik.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a.Expanderend aneurysma van de a. coeliaca.
b.Expanderend aneurysma van de a. lienalis.
c.Expanderend aneurysma van de linker nierarterie.
d.Expanderend aneurysma van de aorta caudaal van de aa. renales.

A

d.Expanderend aneurysma van de aorta caudaal van de aa. renales.

361
Q

Een mannelijke patiënt heeft grote variceuze convoluten over het gehele been en een helft der buikwand. Wanneer de patiënt gaat liggen blijven de venen gevuld.
Welk onderzoek is het meest zinvol:
a.u palpeert zorgvuldig de beide testikels.
b.u luistert met de stethoscoop over de convoluten.
c.u palpeert de buik zorgvuldig en verricht tevens rectaal toucher.
d.alle bovengenoemde alternatieven zijn juist.

A

d.alle bovengenoemde alternatieven zijn juist.

362
Q

De vena saphena parva begint:
a.dorsaal van de malleolus lateralis.
b.ventraal van de malleolus lateralis.
c.dorsaal van de malleolus medialis.
d.ventraal van de malleolus medialis.

A

a) dorsaal van de malleolus lateralis.

363
Q

Waar begint de vena saphena magna?
a.Dorsaal van de malleolus lateralis.
b.Ventraal van de malleolus lateralis.
c.Dorsaal van de malleolus medialis.
d.Ventraal van de malleolus medialis.

A

d) ventraal van de malleolus medialis

364
Q

Waardoor wordt in de meeste gevallen een plotseling optredende afsluiting van een arterie veroorzaakt?
a.Een stomp arterie-trauma.
b.Een embolus afkomstig uit het linker atrium.
c.Dissectie van de intima door een arteriële punctie.
d.Een thrombosering op een atherosclerotische plaque.

A

b.Een embolus afkomstig uit het linker atrium.

365
Q

Wat is de oorzaak van een mycotisch aneurysma?
a.Een congenitale anomalie.
b.Een schimmelinfectie van de arterie wand.
c.Een infectie van de arterie wand, bijvoorbeeld door staphylococcen.
d.Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

c.Een infectie van de arterie wand, bijvoorbeeld door staphylococcen.

366
Q

I Vasodilatatoren kunnen bij claudicatio intermittens de klachten doen verminderen,
OMDAT
II Vasodilatatoren een stenose waarvan de oorzaak binnen de vaatwand ligt, kunnen dilateren.

A

I & 2 onjuist

367
Q

I Een aneurysma van de aorta abdominalis met een diameter van 9 cm behoeft over het algemeen niet te worden geopereerd omdat een dergelijk aneurysma statistisch gezien nauwelijks meer een bedreiging vormt voor de patiënt.
II Bij het aanleggen van een buisprothese voor een aneurysma aorta abdominales wordt altijd de arteria mesenterica inferior opnieuw ingehecht.

A

beide onjuist

368
Q

I De oorzaak van een ulcus cruris varicosum is meestal primaire varicosis van de vena saphena magna.
II Het ulcus cruris varicosum is gewoonlijk aan de binnenkant van de enkels gelegen.

A

I onjuist II juist

369
Q

Welke van de volgende bloedvaten in de hals kan niet altijd ongestraft worden onderbonden?
a.De vena jugularis interna.
b.De arteria carotis communis.
c.De arteria carotis externa.
d.De arteria carotis interna.

A

d) arteria carotis interna

370
Q

Wat is een typische voorkeurslocalisatie voor atherosclerotische plaques?
a carotisbifurcatie
b suprarenale aorta
c a. femoralis profunda
d a. renalis

A

a) carotis bifurcatie

371
Q

De voorkeursbehandeling voor een symptomatische stenose of een a-symptomatische stenose van meer dan 70% in de oorsprong van de arteria carotis interna is:
a.een open endarterectomie.
b.een halfgesloten endarterectomie.
c.een arteriële bypass.
d.een PTA (Dotter).

A

b) halfgesloten endarterectomie

372
Q

Wat is de therapie van keuze bij een mycotisch AAA van 4 cm in diameter?
a Frequente follow-up d.m.v. echo
b Antibiotica
c Operatief

A

c) operatief

373
Q

Welke van onderstaande symptomen past bij een occlusie van beide a. iliaca interna?
a Verzwakking van de bekkenbodemmusculatuur
b Erectiele dysfunctie
c Fecale incontinentie
d Pijn in de onderbuik

A

b) erectiele dysfunctie

374
Q

Een hernia femoralis komt het meest frequent voor bij:
a.Kinderen
b.Vrouwen
c.Oude mannen
d.Jonge mannen

A

b) vrouwen

375
Q

Bij de conservatieve behandeling van een ulcus cruris varicosum:
I lukt het vrijwel altijd om het defect in de huid dicht te krijgen.
II heeft men zeer vaak snel een recidief.

A

I is juist, II onjuist

376
Q

Bij patienten met tekenen van cerebrale ischemie worden atherosclerotische stenosen meestal gezien:
a. in de arteria vertebralis.
b. in de arteria carotis communis.
c. in de arteria carotis interna.
d. in de arteria basilaris.

A
377
Q

Bij patienten met tekenen van cerebrale ischemie worden atherosclerotische stenosen meestal gezien:
a. in de arteria vertebralis.
b. in de arteria carotis communis.
c. in de arteria carotis interna.
d. in de arteria basilaris.

A

a. in de arteria vertebralis.

378
Q

Welke van de volgende combinaties van klachten vindt u het meest suspect voor veneuze insufficiëntie:
a.pijn in het gehele been bij lopen, de pijn gaat over na even zitten.
b.nachtelijke kramp, “zeurende” of “barstende” pijn in de benen bij lopen, deze gaat over na 20 minuten bedrust.
c.pijn in de middenvoet en voorvoet, zowel bij lopen als bij staan, sterk uitgezette aders op het onderbeen.
d.af en toe opgezette pijnlijke aders, de huid ter plaatse is dan rood en warm.

A

b.nachtelijke kramp, “zeurende” of “barstende” pijn in de benen bij lopen, deze gaat over na 20 minuten bedrust.

379
Q

Voor een carotis endarterectomie komen in principe in aanmerking:
a.asymptomatische patiënten met een volledige occlusie van de arteria carotis interna.
b.asymptomatische patiënten met een ernstige stenose van de arteria carotis interna.
c.symptomatische patiënten met een volledige occlusie van de arteria carotis externa.
d.asymptomatische patiënten met een ernstige stenose van de arteria carotis externa.

A

b.asymptomatische patiënten met een ernstige stenose van de arteria carotis interna.

380
Q

Aortadissecties worden ingedeeld volgens de stanford-classificatie. Van welk type is een dissectie distaal van de linker arterie subclavia?

A

type B

Uitleg:
Type A: aorta ascendens of aortaboog. Type B: distaal van de afgang van de linker a. subclavia (in de aorta descendens).

381
Q

Welke diagnose is het meest waarsch als er sprake is van kleine ulcera op de vingertoppen?

A

Raynaud’s fenomeen

382
Q

Virchov’s triad

A

venous stasis, vascular injury, and hypercoagulability

383
Q

Wanneer begint de shock behandeling van een patiënt met uitgebreide derde graads verbrandingen?
a.Zodra de patiënt binnenkomt.
b.Zodra de systolische bloeddruk gaat dalen.
c.Zodra het hemoglobine gehalte daalt tot onder 12 gr%.
d.Zodra de patiënt anurisch wordt.

A

a) zodra de patient binnenkomt

384
Q

In de normale wondgenezing kan men een aantal fasen onderscheiden.
Wat is de juiste volgorde van de elkaar overlappende fasen?
a.Granulatie, inflammatie, cicatrisatie.
b.Inflammatie, cicatrisatie, granulatie.
c.Inflammatie, granulatie, cicatrisatie.
d.Cicatrisatie, inflammatie, granulatie.

A

c) inflammatie, granulatie, cicatrisatie

385
Q

Wat wordt bedoeld met primaire genezing bij een snijwond?
a.Dat de wond met rust wordt gelaten.
b.Dat de wond eerst goed schoongemaakt wordt met jodium.
c.Dat de wondranden tegen elkaar aangelegd worden met hechtingen of pleisters.
d.Dat de wond op een belangrijke plaats op het lichaam zit.

A

c.Dat de wondranden tegen elkaar aangelegd worden met hechtingen of pleisters.

386
Q

Wat is de beste bescherming tegen gasgangraen na een verwonding?
a. Passieve immunisatie
b. actieve immunisatie
c. lege artis uitgevoerd wondtoilet
d. hoge dosed sulfadiazine

A

c. lege artis uitgevoerd wondtoilet

387
Q

Een patiënt komt bij U met een accidentele verwonding. U verricht een wondtoilet. Welke behandeling is daarbij het meest essentieel?
a.Het reinigen van de wond en het maken van gladde, rechte sneevlakken.
b.Het inspecteren van de wond op corpora aliena en op necrotisch weefsel.
c.Het hechten van de wond na reinigen met Cetrimide.
d.Het geven van tetanus profylaxe.

A

a.Het reinigen van de wond en het maken van gladde, rechte sneevlakken.

388
Q

Een kleuter van drie jaar heeft een hete pot koffie omgetrokken en is daardoor verbrand. Bij onderzoek ziet U dat de gehele voorzijde van de romp en de voorzijde van het rechter bovenbeen verbrand is.
Hoe groot schat U dit als percentage van het gehele lichaamsoppervlak?
a.21%.
b.24%.
c.27%.
d.30%.

A

c) 27%

389
Q

Wat wil wondgenezing per secundam intentionem zeggen?
a.De wond geneest eerst na hernieuwde excisie.
b.De wond geneest eerst na afloop van het primaire stadium.
c.De wond geneest eerst na een stadium van granulatievorming.
d.De wond geneest eerst na huidtransplantatie.

A

c) de wond geneest eerst na een stadium van garnulativorming

390
Q

Waarvoor dient men bijzonder op zijn hoede te zijn wanneer men een patiënt, die een tweede graads verbranding heeft van 60% van zijn lichaamsoppervlak lokaal behandelt met zilvernitraat?
a.Argyrosis.
b.Nitraatvergiftiging.
c.Nierinsufficiëntie.
d.Stoornissen in de electrolytenhuishouding.

A

d.Stoornissen in de electrolytenhuishouding.

391
Q

Dhr. B heeft een pan kokend water over zich heen gekregen en daarbij zijn gehele linker arm, linker voorzijde van de romp en gehele linker bovenbeen verbrand. Hoeveel % van zijn lichaamsoppervlak is dit?
a 18%
b 27%
c 36%
d 45%

A

b) 27%

392
Q

Waaruit bestaat de definitieve behandeling van een verse scheurwond aan de ventrale zijde van het bovenbeen?
a.Wondexcisie.
b.Een steriel vochtig verband.
c.Een steriel zalfverband.
d.Een steriel droog verband.

A

a.Wondexcisie

393
Q

Wat is het meest effectieve osmotische diureticum?
a.Manitol.
b.Plasma.
c.Laag moleculair gewicht dextran.
d.Ureum.

A

a) manitol