Oefentoets Flashcards

1
Q
  1. Bij oudere patiënten met een liesbreuk bestaat de operatie uit een herniotomie en een plastiek.
    Waarvoor dient deze plastiek?
    a. De annulus internus wordt geheel afgesloten, zodat protrusie onmogelijk wordt.
    b. De achterwand van het lieskanaal wordt versterkt.
    c. De lacuna vasorum wordt verkleint.
    d. De annulus externus wordt kleiner gemaakt.
A

b) De achterwand van het lieskanaal wordt versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Bij welke aandoening kunnen ook de venae perforantes insufficiënt worden?
    a. Primaire varicosis van het been.
    b. Post-thrombotische syndroom van het been.
    c. Beide alternatieven zijn juist.
    d. Beide alternatieven zijn onjuist.
A

c. Beide alternatieven zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Welke van de volgende kanker-chemotherapeutica veroorzaakt perifere neuritis?
    a. Vincristine.
    b. Actinomycine D.
    c. Stikstofmosterd.
    d. 5 fluoro-uracil.
A

a) Vincristine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Wat is de meest voorkomende oorzaak van massale rectale bloedingen bij volwassenen?
    a. Diverticulosis / diverticulitis.
    b. Polyposis coli.
    c. Colitis ulcerosa.
    d. Een carcinoom van het rectum.
A

a. Diverticulosis / diverticulitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarmee zal bij voorkeur een eerste behandeling ingesteld worden bij een vrouw van 60 jaar met een gemetastaseerd mamma-carcinoom?
a. Androgenen.
b. Tamoxifen.
c. Prednison.
d. Kankerchemotherapeutica.

A

b) Tamoxifen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de volgende halstumoren behoort/behoren tot de groep van de NIET-maligne halstumoren?
a. Hygroma colli.
b. Branchiogene cyste.
c. Sarcoidosis.
d. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

d. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarmee wordt een adenocarcinoom distaal in de oesophagus overgrijpend op de cardia bij voorkeur behandeld?
a. Radiotherapie
b. 5 fluoro-uracil
c. Voedingsfistel op het jejunum
d. Resectie

A

d) Resectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een 66-jarige vrouw wordt opgenomen met een chronische diarree en toenemende moeheid en zwakte. Het blijkt dat zij in het rectum een villeus adenoom heeft.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar zwakte en moeheid?
a. Anaemie.
b. Dehydratie.
c. Hypokaliaemie, hyponatriaemie, hypochloraemie.
d. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

c. Hypokaliaemie, hyponatriaemie, hypochloraemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waardoor is een intra-cutaan gelegen tumor te onderscheiden van een subcutaan gelegen tumor?
a. De huid is niet over de tumor heen te schuiven.
b. De tumor voelt vaster aan.
c. De tumor is niet afgrensbaar.
d. De tumor is niet te verschuiven ten opzichte van de onderlaag.

A

a. De huid is niet over de tumor heen te schuiven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De “conjoined tendon” is:
a. de insertiepees van de musculus obliquus abdominis externus.
b. het punt van samenkomst van de beide musculi recti abdomini.
c. de mediale begrenzing van de annulus inguinalis profunda.
d. de gecombineerde caudale rand van de musculus transversus abdominis en de musculus obliquus abdominis internus.

A

d. de gecombineerde caudale rand van de musculus transversus abdominis en de musculus obliquus abdominis internus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt in de oncologie verstaan onder het begrip “prevalence”?
a. Het aantal ziektegevallen dat per tijdseenheid op 100.000 inwoners voorkomt.
b. Het aantal nieuw geregistreerde gevallen per jaar op de totale bevolking.
c. Het totale ziektebestand op een bepaald tijdstip.
d. Een incidence die niet of nauwelijks in frequentie verandert.

A

a. Het aantal ziektegevallen dat per tijdseenheid op 100.000 inwoners voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Risicofactoren voor de aanwezigheid van atherosclerotische plaques in de arteria carotis zijn:
a. perifeer vaatlijden elders; cardiale afwijkingen; hypertensie.
b. perifeer vaatlijden elders; cardiale afwijkingen; arteritis temporalis.
c. perifeer vaatlijden elders; hypertensie; arteritis temporalis.
d. cardiale afwijkingen; hypertensie; arteritis temporalis.

A

c. perifeer vaatlijden elders; hypertensie; arteritis temporalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarbij is operatieve therapie geïndiceerd?
a. Bij benigne tumoren van de glandula parotis.
b. Bij maligne tumoren van de glandula parotis.
c. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.
d. Geen van bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

c) alle bovenstaande alternatieven zijn juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij welke patient zijn wondinfecties eerder te verwachten?
a. Bij een 26-jarige huisvrouw die bij de afwas haar handen heeft gesneden.
b. Bij een chirurg die zich aan het mes sneed toen hij het aanpakte om de operatie te beginnen.
c. Bij een 78-jarige zware roker en drinker die zich na een dag meldt met een laceratie wond aan zijn onderbeen.
d. Bij een inbreker die meteen door de politie wordt gebracht nadat hij door de bewonder op z’n hoofd is geslagen.

A

c. Bij een 78-jarige zware roker en drinker die zich na een dag meldt met een laceratie wond aan zijn onderbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vene-kleppen kunnen insufficiënt worden:
I door toename van de diameter van de vene.
II als restverschijnsel na thrombose.
a. I is juist, II is onjuist.
b. I is onjuist, II is juist.
c. I en II zijn beide juist.
d. I en II zijn beide onjuist.

A

c. I en II zijn beide juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarnaar metastaseert een folliculair carcinoom van de schildklier primair voornamelijk?
a. Cervicale lymfeklieren.
b. Mediastinale lymfeklieren.
c. De longen.
d. De lever.

A

c) de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarbij treedt reflux oesophagitis vooral op?
a. Bij een hernia epigastrica
b. Bij een hernia diafragmatica
c. Bij een hernia hiatus oesophagii
d. Bij een hernia paroesophagealis

A

c) Bij een hernia hiatus oesophagii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke van de hieronder genoemde factoren, die het ontstaan van een post-operatieve chirurgische thrombose bij de vrouw veroorzaken, acht U van het MEESTE belang?
a. Bedrust.
b. De operatie.
c. De aanwezigheid van een maligne proces.
d. Voorafgaand gebruik van anticonceptiva

A

b) de operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Lymfoedeem van de arm kan voorkomen ten gevolge van:
a. Een fractuur van de clavicula.
b. Verwijdering van de supraclaviculaire lymfeklierstations.
c. Verwijdering van axillaire lymfeklierstations.
d. Een Whiplash letsel van de nek.

A

c) verwijdering axillaire lymfklierstations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de meest voorkomende complicatie van haemorrhoïden?
a. Bloeding en pijn bij defaecatie.
b. Abcedering.
c. Prolaberen met inklemmen in anaalring.
d. Fistelvorming.

A

a) bloeding en pijn bij defecatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat heeft een patiënt het meest waarschijnlijk, als hij een temperatuur heeft van 36,5 ºC, acuut pijn in zijn buik heeft gekregen, een sterke défense musculaire over zijn gehele buik heeft en bij wie geen peristaltiek te horen is?
a. Een niersteenkoliek.
b. Een geperforeerd ulcus duodeni.
c. Een geruptureerd aneurysma van de aorta abdominalis.
d. Een invaginatie.

A

b) geperforeerde ulcus duodeni

22
Q

Waarbij is er een goede prognose?
a. Bij plaveiselcelcarcinoom van de oesophagus.
b. Bij adenocarcinoom van de oesophagus.
c. Beide alternatieven zijn juist.
d. Beide alternatieven zijn onjuist.

A

d) beide alternatieven onjuist

23
Q

Wat is een complicatie van een irreponibele liesbreuk die snel tot een levensbedreigende situatie kan leiden?
a. Obstructie van het lumen van een stuk darm in de liesbreuk.
b. Mechanische bezwaren bij bewegen van het bovenbeen.
c. Verkleving van de breukzak met structuren in het lieskanaal.
d. Afklemming van de arteriele bloedvoorziening van een stuk darm in de breukzak.

A

d. Afklemming van de arteriele bloedvoorziening van een stuk darm in de breukzak.

24
Q

Welke van de hieronder genoemde symptomen acht U het meest belangrijk als vroeg symptoom van post-operatieve thrombose?
a. Hypotensie.
b. Een positief symptoom van Homan.
c. Tachycardie.
d. Lichte dyspneu.

A

c) tachycardie

25
Q

Waardoor wordt de zogenaamde “peau d’orange” veroorzaakt bij een carcinoma mammae?
a. Door micro-organismen.
b. Door metastasen in de axilla.
c. Door een trauma.
d. Door obstructie van de intracutane lymfebanen.

A

d. Door obstructie van de intracutane lymfebanen.

26
Q

Een frequente lokalisatie van een dermoïdcyste is:
a. Op de buikwand.
b. Op het behaarde hoofd.
c. Aan de buitenzijde van het oog.
d. In het mesenterium.

A

c) aan buitenzijde oog

27
Q
  1. Wat is de meest voorkomende doodsoorzaak van patiënten met een niet-behandeld sigmoïdcarcinoom?
    a. Lymfekliermetastasen.
    b. Levermetastasen.
    c. Obstructie ileus.
    d. Uitgroei en afsluiting van de urinewegen.
A

c) obstructie ileus

28
Q

Een gezonde man van 60 jaar oud met prostatisme klachten ten gevolge van prostaathypertrofie heeft last van een mediale liesbreuk.
Wat is de beste behandeling?
a. Een breukband voorschrijven.
b. De breuk opereren.
c. Een breukoperatie en een prostatectomie in één narcose verrichten.
d. Eerst een prostatectomie verrichten en na 3 maanden de breuk opereren.

A

d. Eerst een prostatectomie verrichten en na 3 maanden de breuk opereren.

29
Q

Welke geneesmiddelen kunnen een ulcus pepticum veroorzaken?
a. NSAID’s.
b. Vitamine A.
c. Coumarine-derivaten.
d. Cefalosporines.

A

A) NSAIDs

30
Q

Welke van de volgende kanker-chemotherapeutica oefent primair zijn werking uit door de storing van de spoelvorming bij de celdeling?
a. Folinezuur-antagonisten.
b. Actinomycine D.
c. Natulan.
d. Vincristine.

A

d) vincristine

31
Q

. Wat zal men in de eerste plaats doen bij een vaste zwelling van de lymfeklieren in het halsgebied?
a. Een excisie-biopsie van de klieren.
b. Een incisie-biopsie van de klieren.
c. Een cytologische punctie in de klieren.
d. Zoeken naar een eventueel primaire tumor.

A

d. Zoeken naar een eventueel primaire tumor.

32
Q

Welk percentage van het aantal dikke-darmcarcinomen is te ontdekken met rectaal toucher en/of rectoscopie?
a. 35%.
b. 50%.
c. 65%.
d. 80%.

A

c) 65%

33
Q

De kans op incarceratie van een breuk is groter naarmate:
a. de breukzak groter is.
b. de breukinhoud uit omentum bestaat.
c. de breukpoort kleiner is.
d. de intra-abdominale druk meer verhoogd is.

A

c) de breukpoort kleiner is

34
Q

Welke van de volgende vormen van schildkliercarcinoom heeft de slechtste prognose?
a. Het anaplastisch carcinoom.
b. Het folliculair carcinoom.
c. Het medullair carcinoom.
d. Het papillair carcinoom.

A

a) het anaplastisch carcinoom

35
Q

Het meest sensitieve onderzoek van de arteria carotis bifurcatie voor het aantonen van een stenose is:
a. MRI
b. CT-scan
c. angiografie
d. duplex-onderzoek

A

d) duplex onderzoek

36
Q

Welke van de onderstaande beweringen is/zijn juist?
I. Lymfoedeem ontstaat door obstructie van de lymfafvoer via de venen.
II Lymfoedeem gaat vaak gepaard met periodes van cellulitis of erysipelas.

A

I is onjuist II is juist

I. Lymfoedeem ontstaat door obstructie van de lymfafvoer via de venen.
II Lymfoedeem gaat vaak gepaard met periodes van cellulitis of erysipelas.

37
Q

Bij welke van de volgende huidtumoren kunnen we primair metastasering naar de regionale klierstations verwachten?
a. Spinocellulair carcinoom.
b. Basaalcellulair carcinoom.
c. Ulcus rodens.
d. Fibrosarcoom.

A

a) Spinocellulair carcinoom

38
Q

Welke van de volgende beweringen is waar?
a. Bij vrouwen komen geen liesbreuken voor.
b. Bij kinderen en jonge mannen komen meestal mediale liesbreuken voor.
c. Recidief liesbreuken bij oude mannen zijn meestal laterale liesbreuken.
d. Bij oude mannen komen zowel laterale als mediale liesbreuken voor.

A

d. Bij oude mannen komen zowel laterale als mediale liesbreuken voor.

39
Q

Waarbij is letsel van de n.facialis vaak reeds vroeg aanwezig?
a. Bij benigne tumoren van de glandula parotis.
b. Bij maligne tumoren van de glandula parotis.
c. Alle bovenstaande alternatieven zijn juist.
d.Geen van bovenstaande alternatieven zijn juist.

A

b. bij maligne tumoren van de glandula parotis

40
Q

Waaraan wordt de conjoined tendon gehecht bij herstel van een hernia femoralis?
a. Aan het ligament van Poupart.
b. Aan het ligamentum ileopectineum.
c. Aan het ligament van Cooper.
d. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

A

c. Aan het ligament van Cooper.

41
Q

Wat is het belangrijskte lab onderzoek bij het waarsch maken van hematogene metastasen in lever/bot?

A

bepalen alkalisch fosfatase in bloed

42
Q

Wat is de voornaamste oorzaak van gangreen?

A

arteriele insufficientie

43
Q

Wat verstaat men onder ‘angine abdominale’?

A

Buikpijn na eten samenhangend met darmischemie.

44
Q

Welk beeld op een BOZ past bij een ileus?

A

Uitgezette darmlissen en vloeistofspigels bij horizontale stralengang.

45
Q

Wat is de definitie van galsteenkoliek?

A

Pijnvaanvallen rechts boven in de buik, gepaard met braken en bewegingsdrang.

46
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een dunne darm obstructie?

A

Adhaesies en strengen na voorafgaande OK.

47
Q

Welke symptomen passen bij een mesenteriaal trombose?

A

Koliekachtige buikpijn en leukocytose.

48
Q

Wat is/zijn de meest voorkomende oorzaak van rectaal bloedverlies bij kinderen?

A

Anaal fissuur en juveniel poliepen.

49
Q

Welk avn onderstaande opioiden werkt het snelst en wordt derhalve veel toegepast tijdens operaties?

A

Alfentanil.

50
Q

Waar zijn tumoren avn de dunne darm vnl gelokaliseerd?

A

In het duodenum

51
Q

Welk gecombineerd letsel komt vaak voor bij schade van de mediale meniscus?

A

Ruptuur van het mediale collaterale ligament.