toets 2 2024 Flashcards

1
Q

tijd “spenderen”

A

tijd DOORBRENGEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorproef

A

eerste indruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de plicht

A

de devoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ongetwijfeld

A

zonder te twijfelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een uitgelezen kans

A

de ideale moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uitstellen

A

iets laten doen (procrastiner)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorzetsel zorgen

A

voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorzetsel zoeken

A

naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorzetsel voorrang geven

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ervoor te vinden zijn

A

het zien zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aandacht “geven”

A

besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

naar wens zijn

A

tevreden zijn met iets
(… die aan onze wensen voldoet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zich voorzien op

A

anticiperen, iets in het toekomst voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verkennen

A

ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

overbruggen

A

een verbinding maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ontgoocheld

A

teleurgesteld, deçu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een plek waar je goedkoop kunt logeren

A

jeugdherberg

18
Q

het gebruiken van creativiteit om iets op te lossen zonder planning

A

improviseren

19
Q

als je iets serieus bekijkt en er aan tijd besteed

A

aandacht besteden AAN

20
Q

wanneer het heel veel regent (+ tegenovergestelde)

A

het regent onophoudelijk (>< stralend weer)

21
Q

een moment van ontspannen en rust

A

luieren of zich relaxeren

22
Q

de actie waarbij je een nieuwe omgeving of plek ontdekt

A

verkennen, ontdekken

23
Q

iets dat irritant is

A

vervelend

24
Q

wanneer je reis of plannen volledig mislukken door pech

A

in het water vallen

25
Q

zuinig

A

économe

26
Q

geld nutteloos uitgeven

A

geld in het water gooien

27
Q

bewonderen

A

iets verbaasd bezoeken, zien
voir émerveillé

28
Q

bezienswaardigheden

A

monumenten, bezoekbare dingen

29
Q

een zalig gevoel hebben/geven

A

een leuk gevoel, zich ontspannen

30
Q

zover (het is bijna zover)

A

c’est presque arrivé

31
Q

vakkennis

A

mensen die veel vakkennis hebben over iets kennen veel daarover

32
Q

getuigenissen

A

mensen die iets hebben gezien of gehoord

33
Q

op de hoogte zijn voorzetsel

A

alles over iets kennen, de laatste infos hebben van

34
Q

de indruk hebben voorzetsel

A

dat

35
Q

tijdwinst

A

gain de temps, iets dat geen tijd kost

36
Q

verplaatsingkosten

A

kosten om zich te verplaatsen

37
Q

overeen stemmen voorzetsel

A

être en accord met

38
Q

ervaring

A

experientie

39
Q

voorzetsel geloven

A

in

40
Q

voor de boeg hebben

A

iets gedaan zijn op voorrand

41
Q

overdrijven

A

de feiten erger voorstellen dan ze werkelijk zijn