Mondeling juni 2024 Flashcards

100%

1
Q

Gijzelaars

A

Otages

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Smokkelaar

A

Trafiquant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gijzelnemer

A

Kidnappeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontvoeren

A

Kidnapper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veroordeling

A

Condamnation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aangehouden

A

Détenu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Slachtoffer

A

Victime

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gegijzeld

A

Ontvoerd = pris en otage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eerder

A

Vroeger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ils y vont

A

Ze zijn op weg naar …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omvang

A

Ampleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een probleem bezighouden

A

!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verdacht

A

Soupçonné

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schade

A

Dégâts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Veroordeeld

A

Condamné

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontkomen

A

Echapper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kwik

A

Temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De moet hebben

A

Avoir l’obligation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bomaanslag

A

Explosion à la bombe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Opgeëist

A

Revendiqué

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Schietpartij = danspartij

A

Fusillade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

TEGEN een hoge snelheid rijden

A

Rouler vite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij een ruzie betrokken worden

A

Etre impliqué

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

MET ruzie KRIJGEN

A

Se disputer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ontvoering

A

Enlèvement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Daders

A

Responsables, auteurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kapen

A

Gijzelen met wapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Medeleerlingen

A

Camarades

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onderhandelingen

A

Négociations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Aanpakken

A

Iets aan doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Beloften = iets beloven

A

Promesses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Banen

A

Jobs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Toelating

A

Permission

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Winkelketen

A

Chaîne de magasins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Woordvoerder

A

Porte-Parole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Dergelijke

A

Zo’n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hamburgertent

A

Fastfood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

HET vuurwapen, pistool

A

L’arme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Een gat in de lucht springen

A

Heel blij zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Kapers, gijzelaars

A

Kidnappers, preneurs d’otage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

(Half) jaarlijkse onderhandelingen

A

Négociations tous les …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Aan de gang

A

En cours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Doelstelling

A

Objectif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Rijkelijk belonen

A

Beaucoup récompenser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Bedreigen

A

Menacer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Eerlijkheid duurt het langst

A

Spreekwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Staatshoofd

A

Premier ministre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Van school gestuurd zijn

A

Etre renvoyé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Toestemming, toelating

A

Permission

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Onhaalbaar

A

Inatteignable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Vergadering

A

Réunion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Zich aanmelden

A

Se présenter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Dood ongelukkig

A

HEEL ongelukkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Bereiken

A

Atteindre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Aangaan

A

Concerner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

=/ drukke straat

A

Stille straat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

=/ taai vlees

A

Mals vlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

=/ Een droog huis

A

Een vochtig huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

=/ besloten vergadering

A

Openbare vergadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

=/ een aangestoken appel

A

Een gave appel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

=/ Een veelbewogen leven

A

Rustig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

=/ een afwisselend bestaan

A

Monotoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

=/ een vage beschrijving

A

Duidelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

=/ kalme zee

A

Ruwe zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

=/ Vers

A

Rot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

=/ een oppervlakkig onderzoek

A

Grondig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

=/ anonieme brief

A

Aangetekende brief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

=/ trouweloze vriend

A

Trouwe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

=/ Vaag

A

Duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

=/ een matig succes

A

Overweldigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

=/ Milde

A

Zware

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

=/ ernstige vermaning (= waarschuwing)

A

Lichte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

=/ Beroemd

A

Onberoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

=/Slappe thee

A

Sterke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

=/ kortstondig

A

Langdurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

=/ ruwe manieren

A

Beleefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

=/ betrokken lucht

A

Heldere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

=/ kwaad geweten

A

Zuiver

72
Q

=/ geestige mop

A

Flauwe

73
Q

=/ Dappere daad

A

Laffe

74
Q

=/ beknopt

A

Uitvoerig

75
Q

=/ bedeesd

A

Zelfverzekerd

76
Q

=/ geleidelijke

A

Plotselinge

77
Q

=/ dode

A

Actieve

78
Q

=/ opbouwende kritiek

A

Afbrekende

79
Q

=/ geslaagde

A

Mislukte

80
Q

=/ Scherp mes

A

Bot

81
Q

=/ Vrijgevige

A

Gierige

82
Q

=/ Doffe ogen

A

Stralende

83
Q

=/ bevestigend antwoord

A

Ontkennend

84
Q

=/ verplichte

A

Vrijwillige

85
Q

=/ belegen

A

Jonge

86
Q

=/ kale

A

Beboste

87
Q

=/vals

A

Zuiver

88
Q

=/ frisse bloemen

A

Verwelkte

89
Q

=/ zout

A

Flauw

90
Q

=/ voorkomende

A

Zeldzame

91
Q

=/ Wild dier

A

Tam

92
Q

=/ Slappe boord

A

Stijve

93
Q

=/ magere

A

Vette

94
Q

Tegen windmolens vechten

A

Proberen te veranderen wat niet te veranderen is

95
Q

De wind in de rug hebben

A

Alles verloopt zonder probleem

96
Q

Als men over de zon spreekt ziet men haar stralen

A

Als je van iemand spreekt, komt dat persoon net aanlopen

97
Q

Het water komt mij tot de lippen

A

Veel financiële problemen hebben

98
Q

Er warm bij zitten

A

Goed bemiddeld zijn

99
Q

Na regen komt zonneschijn

A

Na een slechte periode gaat het altijd beter

100
Q

Wie wind zaait zal storm oogsten

A

Verkeerd handelen zal niets goeds opleveren

101
Q

Zoals de wind waait, waait zijn jasje

A

Meegaan met de mening van anderen

102
Q

In de nacht zijn alle katten grauw

A

in het donker ziet men geen verschil tussen mooi en lelijk

103
Q

Hij is omgedraaid als een blad en een boom

A

Hij is ineens van mening veranderd

104
Q

In mooie vijvers zwemmen ook lelijke vissen

A

De schoonheid van de omgeving biedt geen garantie voor onaangename zaken

105
Q

De aap komt uit de mouw

A

De waarheid wordt duidelijk

106
Q

Al draagt een aap een gouden ring, het is een blijft een lelijk ding

A

Mooie kleding en sieraden maken een lelijk mens niet mooi

107
Q

Water loopt naar de zee

A

Rijken worden alleen maar rijker

108
Q

De appel valt niet ver van de boom

A

Kinderen lijken meestal op hun ouders

109
Q

In de kleinste potjes zit de beste zalf

A

Kleine dingen of gebeurtenissen hebben vaak een grote waarde

110
Q

Alle wegen leiden naar Rome

A

Er zijn veel manieren om je doel te bereiken

111
Q

Als de kat van huis is, dansen de muizen

A

Als er geen gezagvoerder is, wordt daar gebruik van gemaakt

112
Q

Als het schip lek is, gaan de ratten van boord

A

Als het loopt, laat de valse vrienden je in de steek

112
Q

Als twee honden vechten om een been, loopt er een derde er mee heen

A

Als twee personen ruzie hebben kan een derde daarvan profiteren

113
Q

Arbeid adelt

A

Door hard te werken word je een nobeler mens

114
Q

Wie zijn gat brandt, moet op het blaren zitten

A

Als ze iets doms doet, moet je er ook de gevolgen van dragen

115
Q

Weet niet waagt, niet wint

A

Als je het nooit probeert, zal je ook geen succes hebben

116
Q

Twee handen op een buik

A

Twee personen die het altijd eens zijn

117
Q

Stille waters hebben diepe gronden

A

Mensen die weinig zeggen kunnen vaak meer dan je denkt

118
Q

Rozegeur en maneschijn

A

In het begin was alles goed en mooi

119
Q

Oost west, thuis best

A

Waar je ook bent, thuis voel je je beter op je gemak

120
Q

Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen

A

Je maakt zelden twee keer dezelfde fout

121
Q

Een half ei is beter dan een lege dop

A

Iets is beter dan niets

122
Q

Ieder huis heeft zijn kruisje

A

Ieder gezin heeft zijn eigen problemen

123
Q

Het beste paard struikelt wel eens

A

Ook de beste maakt wel eens een fout

124
Q

In geuren en kleuren vertellen

A

Alle details over een gebeurtenis vertellen

125
Q

zo groen als

A

Gras

126
Q

Zo fier als

A

Een pauw

127
Q

Zo scherp als

A

Een mes

128
Q

Zo vet als

A

Een varken

129
Q

Zo vlug als

A

Een haas

130
Q

Zo stil als

A

Een muis

131
Q

Zo glad als

A

Een aal

132
Q

Zo donker als

A

De nacht

133
Q

Zo koud als

A

Ijs

134
Q

Zo ziek als

A

Een hond

134
Q

Zo dom als

A

Een ezel

135
Q

Zo zoet als

A

Honing

136
Q

Zo wit als

A

Sneeuw

137
Q

Zo arm als

A

Job

138
Q

Zo dood als

A

Een pier

139
Q

Zo sterk als

A

Een paard

140
Q

Zo rood als

A

Bloed

141
Q

zo zwart als

A

Roet

142
Q

Zo helder als

A

Kristal

143
Q

Zo hard als

A

Staal

144
Q

Zo slim als

A

Een vos

145
Q

Zo gezond als

A

Een vis

146
Q

Wonder

A

Wonder(baar)lijk
-> baar +
-> lijk -

147
Q

Plaats

A

Plaatselijk

148
Q

Kunst artistique

A

Kunstlievende

148
Q

Indruk

A

Indrukwekkend

149
Q

Kunst artificiel

A

Kunstmatige

150
Q

Nasi

A

Nationale

151
Q

Wet

A

Wettelijk

152
Q

Tijd

A

Tijdelijk

153
Q

Actie

A

Actief

154
Q

Leven

A

Levendig

155
Q

Logica

A

Logisch

156
Q

Alfabet

A

Alfabetisch

157
Q

Tragedie

A

Tragisch

158
Q

Administratie

A

Administratieve

159
Q

Leugen

A

Leugenachtige

160
Q

Ouders

A

Ouderlijk

161
Q

Academie

A

Academische

162
Q

Vrede

A

Vreedzaam

163
Q

Oorlog

A

Oorlogszuchtig

164
Q

Bos

A

Beboste

165
Q

Geweld

A

Gewelddadige

166
Q

Succes

A

Succesvolle

167
Q

Voordeel

A

Voordelige

168
Q

Heuvel

A

Heuvelachtig

169
Q

Hoofd van stad

A

Burgemeester de

170
Q

Hoofd van Orkest

A

Dirigent de

171
Q

Hoofd van Gymnasium

A

De rector

172
Q

Hoofd van Fabriek

A

De directeur

173
Q

Hoofd van Republiek

A

President

174
Q

Hoofd van Leger

A

De generaal

175
Q

Hoofd van Vloot

A

De admiraal

176
Q

Hoofd van Station

A

De stationschef

177
Q

Hoofd van Haven

A

De havenmeester

178
Q

Hoofd van Regering

A

De premier

179
Q

Hoofd van Vereniging

A

De voorzitter

180
Q

Hoofd van Ziekenhuis

A

De geneesheer

181
Q

Hoofd van Politie

A

De commissaris-generaal

182
Q

Hoofd van Provincie

A

De gouverneur

183
Q

Hoofd van Bisdom

A

De aartsbisschop