Toets 2 Flashcards

1
Q

Fenolftaleïne

A

Zure=Kleurloos
Neutraal=Kleurloos
Basische=paars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rood Lakmoes

A

Zure=Rood
Neutraal=Rood
Basische=Blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Blauw Lakmoes

A

Zure=Rood
Neutraal=Blauw
Basische=Blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Broomthymolblauw

A

Zure=Geel
Neutraal=Groen
Basische=Blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oxiden

A

Binaire verbindingen die het element zuurstof bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontstaan metaaloxiden

A

Verbranding van een metaal
ion binding metaal en zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aggregatie Oxiden

A

Hoog smelt- en kookpunt Vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Calciumoxide verbruik

A

tegen verzuring van gronden en mieren
bereiding van kalkmelk en kalkwater na filtratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Andere naam Calciumoxide

A

Ongebluste kalk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Creatie metaaloxide

A

metaal (M) + dizuurstof (O)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ontstaan niet metaal

A

Verbranding van een niet-metaal
ion binding niet-metaal en zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aggre niet-metaaloxide

A

laag smelt- en kookpunt meestal gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

koolstofdioxide

A

CO2 is een gas
altijd ontstaat bij de verbranding van koolstof of organische stoffen.
verantwoordelijk voor de toename van het “broeikaseffect”.
Spuitwater, limonade, champagne e.d. zijn CO2- houdende dranken die hieraan hun frisse lichtzure smaak (vorming koolzuur) te danken hebben.
brandblusmiddel en koelmiddel (droog ijs) gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stikstofdioxide

A

Stikstofdioxide NO2
bruin, oranjekleurig gas
verantwoordelijk voor de vuilgele kleur van “smog” (smoke en fog).
gevormd uit lucht op plaatsen waar er elektrische vonken overspringen dit gebeurt in verbrandingsmotoren en bij bliksem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zwaveldioxide

A

Zwaveldioxide SO2
hoestverwekkend gas.
Ontstaat bij de verbranding van zwavel en zwavelverbindingen.
Gebruikt als conserveringsmiddel voor gedroogde vruchten.
SO2 heeft een desinfecterende (schimmeldodende) werking en wordt gebruikt in de wijnindustrie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

koolstofmonoxide

A

Koolstofmonoxide CO
zéér giftig kleur- en reukloos gas.
Ontstaat bij de onvolledige verbranding van koolstof of koolstofverbindingen.
Komt voor in de uitlaatgassen van benzinemotoren.
Gebruikt bij de industriële bereiding van methanol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zuren

A

Zuren zijn molecuulverbindingen, bestaande uit twee of drie niet-metalen. Eén van die niet-metalen is steeds waterstof vooraan in de formule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Binaire zuren

A

2 elementen H en NM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ternairezuren

A

3 elementen H , NM en O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

aggre zuren

A

laag smelt- en kookpunt
binaire zuren gasvormig
meeste oxozuren vloeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met zwaveldioxide

A

SO2+H2O H2SO3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met zwaveltrioxide

A

SO3+H20 H2SO4

23
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met difosforpentaoxide

A

P205+3H20 2H3PO4

23
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met koolstofdioxide

A

CO2+H20 H2CO3

24
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met dichloortetraoxide

A

CL2O3+H20 2HClO2

24
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water metdichloorheptaoxide

A

Cl2O7+H2O 2HCl04

25
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met dichloorpentaoxide

A

Cl2O5+H2O 2HClO3

26
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met dichloormonoxide

A

Cl20+H20 2HClO

27
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met distikstofpentaoxide

A

N2O5+H20 2HNO3

28
Q

de reactievergelijking voor de reactie van water met distikstoftrioxide

A

N2O3+H2O 2HNO2

29
Q

Diwaterstofsulfide verbruik

A

gas geur=rotte eieren
Komt voor in onze darmgassen

30
Q

Salpeterzuur verbruik

A

Heel sterke zuur
Bereiding van meststoffen en springstoffen (zoals TNT)

31
Q

zoutzuur verbruik

A

in maagsap aanwezig en helpt bij vertering
kalkaanslag in toiletten te verwijderen

32
Q

fosforzuur

A

om roest te verwijderen van metaaloppervlakken
voedingszuur in frisdrank

33
Q

zwavelzuur

A

H2SO4
olieachtige vloeistof, dat zéér bijtend is.
Dient met de nodige voorzichtigheid behandeld te worden!
Bij het mengen van geconcentreerd zwavelzuur met water, waarbij véél warmte vrijkomt, moet steeds zwavelzuur bij water gevoegd worden en nooit andersom (wegens optreden van spatten).
Gebruikt in de industrie voor o.a. de bereiding van zwavelhoudende meststoffen.
Komt voor in accu’s van auto’s. Daarom
ook wel accuzuur genoemd.

34
Q

koolzuur

A

in bruisende dranken aanwezig gemaakt door de CO2 in dranken

35
Q

Hydroxiden

A

Hydroxiden zijn ionverbindingen (zouten). Het positieve ion is een metaalion, het negatieve is een
hydroxide-ion (OH-
).

36
Q

aggre hydroxiden

A

Hoog smelt- en kookpunt
vast

37
Q

vorming hydroxide

A

(M,O)+ (H,O) wordt (M,OH)

38
Q

chemische eigenshappen hydroxiden

A

in water splitsen ze op door oplossingen
behalve de niet basen

39
Q

natriumhydroxide verbruik

A

als ontstopper voor afvoerleidingen

40
Q

natriumhydroxide andere namen

A

bijtende soda en natronloog

41
Q

calciumhydroxide andere naam

A

gebluste kalk

42
Q

calciumhydroxide verbruik

A

Ca(OH)2 of gebluste kalk.
Een suspensie van calciumhydroxide in water wordt kalkmelk genoemd.
Door filtratie ervan ontstaat een heldere oplossing, kalkwater

43
Q

magnesiumhydroxiden verbruik

A

medicijnen tegen verstopping (laxeermiddel)

44
Q

zouten

A

Zouten zijn ionverbindingen. Het positieve ion is een metaalion (of een ammoniumion NH4
+
), het negatieve ion is een zuurrestion.

45
Q

aggre zouten

A

hoog smelt- en kookpunt
vast
geleiden niet in vaste toestand
geleiden wel in gesmolten of opgeloste toestand

46
Q

creatie zouten

A

ZUUR ( H,Z) + BASE (M,OH) wordt
ZOUT (M,Z) + WATER

47
Q

natriumwaterstofcarbonaat

A

bakpoeder

48
Q

natriumwaterstofcarbonaat andere naam

A

bicarbonaat

49
Q

natriumcarbonaat andere naam

A

soda

50
Q

calciumcarbonaat verbruik

A

CaCO3:
De bekendste mineralen zijn krijt, kalksteen en marmer.
Schelpen en eierschalen bestaan ook hoofdzakelijk uit calciumcarbonaat.
Het in warmwaterleidingen gevormde calciumcarbonaat wordt
ketelsteen genoemd.
Druipsteenvorming in grotten is een afzetting van
calciumcarbonaat.

51
Q

calciumchloride verbruik

A

CaCl2:
vriespuntverlagend.
Strooimiddel op sneeuw en ijzel. Wateraantrekkend: zit in droogmiddelen
zoals “vochtvreter”.

52
Q

calciumsulfaat verbruik

A

CaSO4
Gebruikt in de medische sector in gipsverbanden.
In de bouwsector wordt calciumsulfaat toegevoegd aan pleister om nieuwe muren mee te bedekken.