toets 1 Flashcards

1
Q

psychologie stromingen

A

persoonlijkheidspsychologie, sociologie, sociale psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

persoonlijkheidspsychologie

A

individuele verschillen tussen mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociologie

A

maatschappij als geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale psychologie

A

de leer die zich richt op het gedrag van een individu in de context van sociale situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale invloed

A

dit is de ervaren of ingebeelde invloed van andere personen, of een situatie op een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fundamentele attributiefout

A

de sp stelt dat het effect van sociale invloed groter is dan we zelf denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

twee stromingen sociale psychologie

A

behaviorisme, gestaltpsychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

behaviorisme

A

gedrag door beinvloeden: straffen en belonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gestaltpsychologie

A

subjectieve maneir van interpreteren (beloning wordt door iederen anders geinterpreteerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

conformisme

A

verandering in iemands gedrag als gevolg van andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Conformeren door 2 soorten sociale invloed

A

informationele sociale invloed, normatieve sociale invloed,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

informatieve sociale invleod

A

anderen als bron van info zijn en dat zij het juist weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

normatieve sociale invloed

A

de behoefte om geaccepteerd te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer conformeren we?

A

onduidelijke situaties, crisis, expert aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

eigenzinnigheidskrediet

A

als je je maar vaak genoeg conformeerd en aan de groep aanpast, kun je afwijken zonder dat hier consequenties aan vast zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

innerlijke acceptatie

A

echt aansluiten bij de indeeen van de groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

openlijke volgzaamheid

A

je doet wel mee met de groep maar je sluit je niet aan bij de inhoudelijke ideeen van dei groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waarom bij een groep horen? 3

A

bevredigt een menselijke basale behoefte, veiligheid en acceptatie, evolutie theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

soorten groepen: 6

A

open, gesloten, primair, secundair, lidmaatschaps, referentie groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

opengroepem:

A

nemen nieuwe leden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gesloten groepen

A

geen nieuwe leden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

primaire groepen:

A

persoonlijk interacties aka familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

secundaire groepen

A

formele omgang aka collega’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

lidmaatschapsgroepen

A

weinig betrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

referentie groepen

A

veel betrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

overeenkomst groepen:

A

wederzijdse afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

fasen groepsvorming engels

A

forming, storming, norming, performing, adjourning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

cohesie

A

hechtheid groep

29
Q

voordelen groepsvorming:

A

transactief geheugen aka meer weten meer dan een

30
Q

nadelen groepsvorming

A

groepspolarisatie aka ectremere beslissingen dan een indivudu

31
Q

organiseren van kennis over de wereld in schema’s

A

metale structuren

32
Q

valkuil schema’s

A

te snel oordelen

33
Q

priming

A

door een trigger komen bepaalde schema’s op de voorgrond

34
Q

perseveratie effect

A

te snel oordelen aka een mening nadat deze is gevormd is lastig bij te stellen

35
Q

barriere van overdreven zelfvertrwouen

A

geneigd eigen redenering als goed te zien

36
Q

selffulfilling prophecy

A

als iemand je negatief beoordeeld dat dat je eigen beoordeling over jezelf beinvloed.

37
Q

heuristieken

A

snelle beslissingsmechanisme

38
Q

beschikbaarheidsheuristiek

A

oordeel baseren op het gemak waarmee ik iets voor de geest kan halen

39
Q

representativiteitsheuristiek

A

gemak waarmee ik iemand in een hokje kan plaatsen

40
Q

sociale perceptie

A

hoe wij anderen begrijpen

41
Q

coderen

A

uiten non verbale communicatie

42
Q

decorderen

A

interpreteren non verbale communicatie

43
Q

manifestatieregels

A

per cultuur zijn emoties anders

44
Q

hoe schatten wij anderen in?

A

interne en externe attributie

45
Q

interne attributie

A

primaire reactie

46
Q

externe attriubtie

A

secundaire attributie

47
Q

covariatiemodel

A

hoe wij anderen inschatten

48
Q

agressie

A

doelbewust gedrag dat erop gericht is iemand te kwetsen of pijn te doen

49
Q

vijandige agressie

A

komt voort uit boosheid en is gericht op pijn doen

50
Q

instrumentele agressie

A

agressie inzetten om een doel te bereiken

51
Q

relatie agressie en andere factoren: 5

A

geslcaht, fysieke omstandigheden, alcohol, frustratie, games & tv

52
Q

helpt straffen?

A

werkt alleen als het direct wordt gegeven en duidelijk is waarom

53
Q

waarom helpen we anderen?

A

genetische basis, wederkerigheidsnorm, sociale uitwisseling, empathie-altruïsme

54
Q

genetische basis (anderen helpen)

A

instinctieve reactie om mensen te helpen die genetisch dicht bij ons staan

55
Q

wederkeringheidsnorm

A

als jij mij helpt, help ik jou ook

56
Q

sociale uitiwsselingq

A

kosten en baten afwegen

57
Q

empathie-altruïsme

A

soms helpen we anderen gewoon vanuit empathisch niveau. We kunnen ons inleven in een ander en daarom zijn we geneigd te helpen

58
Q

verschillen in altruïsme : 5

A

altruisme persoonlijkheid, geslacht, in-group, religie, stad vs. dorp

59
Q

altruisme persoonlijkheid

A

sommige mensen hebben eigenschappen die maken dat ze meer bereid zijn anderen te helpen

60
Q

verschillen altruisme: geslacht

A

mannen veel heldhaftiger in crisis situaties en vrouwen zijn behulpzamer in eigen omgeving

61
Q

verschillen altruisme: in-group

A

binnen je groep liever helpen dan buitenstaanders

62
Q

verschillen altruisme: religie

A

religieuze personen zijn meer behulpzamer dan niet religieuze mensen (vooral in-group)

63
Q

stad vs. dorp

A

menen uit een dorp behulpzamer dan mensen uit een stad

64
Q

urban overload hypothesis

A

mensen in steden steeds overspield door prikkels en dus meer terugtrekken dan mensen uit een dorp

65
Q

bystandereffect

A

hoe meer mensen naar een noodtoestand kijkt, hoe kleiner de kans dat iemand gaat helpen

66
Q

diffusie verantwoordelijkheid

A

hoe meer mensen, hoe minder mensen zich verantwoordelijk voelen

67
Q

pluralistische ontwetendheid

A

je kijkt om je heen en denkt, ja de rest grijpt ook niet in

68
Q

hoe worden mensen behulpzamer?

A

positieve psychologie die ervoor zorgt dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de positieve kanten van altruïsme

69
Q

pygmalion effect

A

het idee dat mensen die als talent aangemerkt worden, zelfverekerder worden, zich meer betrokken voelen en beter preseteren