Toets 1 Flashcards
1
Q
Der insasse
A
De inzittende
2
Q
Der zusammenstob
A
De botsing
3
Q
Die massenkarambolage
A
De kettingbotsing
4
Q
Die kurve
A
De bocht
5
Q
Einordnen
A
Voorsorteren
6
Q
Das halteverbot
A
Het stopbord
7
Q
Die vorfahrt
A
De voorrang
8
Q
Die notrufsäule
A
De praatpaal
9
Q
Der stau
A
De file
10
Q
Die fharspur
A
De rijbaan
11
Q
Die fharspur
A
De rijbaan
12
Q
Der sicherheitsgurt
A
De veiligsheidgordel
13
Q
De steuer
A
Het stuur
14
Q
Das lenkrad
A
Het stuur
15
Q
Die geschwindigkelt
A
De snelheid
16
Q
Der ortsbereich
A
De bebouwde kom
17
Q
Beschleuningen
A
Optrekken
18
Q
Die deutshe bahn
A
De duitse spoorwegen
19
Q
Der hauptbahnhof
A
Het centraal station
20
Q
Planmäbig
A
Volgens plan
21
Q
Der fahrplan
A
Dienstregeling
22
Q
Der bahnsteig
A
Perron
23
Q
Die u-bahn
A
De metro
24
Q
Die schienen
A
Rails
25
Q
Das gepäck
A
De bagage
