Toest 29 Nov 2024 Da31 Flashcards
Produceren
Het maken van goederen door bedrijven voor anderen
Bedrijfskolom
Een model dat van grondstoffen tot eindproduct laten zien en dat elk bedrijf er waarde aan toevoegt dat heet toegevoegde waarde
Productiefactoren
Middelen die nodig zijn om waarde toe te voegen aan het product
De 4 productiefactoren
Kapitaal = gebouwen gereedschap machines geld
Arbeid = werknemers die het werk doen
Natuur = alles wat zonder bewerking uit de natuur komt ook een stuk land
Ondernemerschap= ondernemer /baas die regelt alles
Handelsonderneming
Kopen en verkopen zonder er iets aan te doen
Productieonderneming
Koopt grondstoffen maakt product verkoopt aan consument
Bijv fietsenfabriek
Dienstverlenend bedrijf
Bedrijf dat diensten verleend bijv fietsenmaker
Arbeidsproductiviteit
Hoeveel producten of diensten die een arbeidskracht in een bepaalde tijd kan maken
Arbeidsproductiviteit = aantal producten of diensten in een bepaalde tijd / aantal medewerkers
Inkoopwaarde van de omzet
Het bedrag waarvoor producten worden ingekocht
Bedrijfskosten
De overige kosten alles behalve de inkoopwaarde
variabele kosten
Kosten die afhankelijk zijn van het aantal verkochte producten de afzet
Constante kosten
Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of verkoop
Welke soort bedrijfskosten zijn er
Loonkosten
Huisvestingskosten
Verkoopkosten =reclame verzendkosten
Rentekosten = rente die je betaald over een lening
Afschrijvingskosten
De kosten die een onderneming maakt doordat de kapitaalgoederen ieder jaar minder waard worden
Afschrijvingskosten per jaar = aanschafwaarde-restwaarde/aantal gebruiksjaren
Omzet TO
De totale opbrengst van je verkopen
Dit is afhankelijk van de hoeveelheid en prijs van de producten
Dit is nog niet de winst
Omzet TO=verkoopprijs P x afzet Q