Toest 29 Nov 2024 Da31 Flashcards

1
Q

Produceren

A

Het maken van goederen door bedrijven voor anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bedrijfskolom

A

Een model dat van grondstoffen tot eindproduct laten zien en dat elk bedrijf er waarde aan toevoegt dat heet toegevoegde waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Productiefactoren

A

Middelen die nodig zijn om waarde toe te voegen aan het product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De 4 productiefactoren

A

Kapitaal = gebouwen gereedschap machines geld
Arbeid = werknemers die het werk doen
Natuur = alles wat zonder bewerking uit de natuur komt ook een stuk land
Ondernemerschap= ondernemer /baas die regelt alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Handelsonderneming

A

Kopen en verkopen zonder er iets aan te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Productieonderneming

A

Koopt grondstoffen maakt product verkoopt aan consument
Bijv fietsenfabriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dienstverlenend bedrijf

A

Bedrijf dat diensten verleend bijv fietsenmaker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Arbeidsproductiviteit

A

Hoeveel producten of diensten die een arbeidskracht in een bepaalde tijd kan maken
Arbeidsproductiviteit = aantal producten of diensten in een bepaalde tijd / aantal medewerkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inkoopwaarde van de omzet

A

Het bedrag waarvoor producten worden ingekocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bedrijfskosten

A

De overige kosten alles behalve de inkoopwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

variabele kosten

A

Kosten die afhankelijk zijn van het aantal verkochte producten de afzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Constante kosten

A

Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of verkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soort bedrijfskosten zijn er

A

Loonkosten
Huisvestingskosten
Verkoopkosten =reclame verzendkosten
Rentekosten = rente die je betaald over een lening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Afschrijvingskosten

A

De kosten die een onderneming maakt doordat de kapitaalgoederen ieder jaar minder waard worden
Afschrijvingskosten per jaar = aanschafwaarde-restwaarde/aantal gebruiksjaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Omzet TO

A

De totale opbrengst van je verkopen
Dit is afhankelijk van de hoeveelheid en prijs van de producten
Dit is nog niet de winst
Omzet TO=verkoopprijs P x afzet Q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afzet

A

De hoeveelheid producten die is verkocht

17
Q

Verkoopprijs

A

De prijs waarop je je product verkoopt
Kostprijs + de winst die je wilt maken

18
Q

Kostprijs

A

De prijs die het kost om 1 producten te maken

19
Q

Winstmarge oftewel winstopslag

A

De winst

20
Q

Kostprijs berekenen

A

Kostprijs = constante kosten / aantal producten +variabele kosten per product

21
Q

Btw

A

Belasting toegevoegde waarde
21% 9% en 0% zonnepanelen

22
Q

Accijns

A

Extra geld op producten waarvan de overheid niet Wildt dat je ze koopt zoals alcohol en tabak

23
Q

Prijs inclusief btw

A

Prijs inclusief btw = prijs exclusief btw x (1+btw tarief:100)

24
Q

Prijs exclusief btw

A

Prijs exclusief btw = prijs inclusief btw : (1+btw tarief:100)

25
Q

Brutowinst

A

Omzet - inkoopwaarde van de omzet

26
Q

Nettowinst

A

Brutowinst- bedrijfskosten