Begrippen H2 Da31 Flashcards

1
Q

Directe ruil

A

Het ruilen van goederen tegen andere goederen of diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fiduciair geld

A

De waarde van het geld is gebaseerd op vertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Indirecte ruil

A

Het ruilen van goederen en diensten tegen geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Drie functies van geld

A

Rekenmiddel
-om de waarde van iets uit te drukken
Ruilmiddel
-om te ruilen voor product of dienst
Spaarmiddel
-om op te sparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wissel

A

Het bewijs dat handelaren van de goudsmid kregen omdat ze goud in bewaring hadden gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chartaal geld

A

Munten en bankbiljetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Echtheidskenmerken

A

Kenmerken van het bankbiljet om vervalsing tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Extrinsieke of nominale waarde

A

Waarde die op een munt of bankbiljet staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Giraal geld

A

Alle tegoeden die klanten op een betaalrekening bij een bank hebben staan en die direct opgenomen kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intrinsieke waarde

A

Waarde van het materiaal van de munt of het bankbiljet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Maatschappelijke geldhoeveelheid

A

Giraal en chartaal geld in handen van gezinnen bedrijven en overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Technische vereisten

A

Basisvoorwaarden waaraan geld moet voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bestedingsinflatie

A

Inflatie die ontstaat doordat er veel vraag is naar een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Inflatie

A

Stijging van een gemiddelde prijspeil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Koopkracht

A

De hoeveelheid goederen en diensten die je kan kopen met je inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kosteninflatie

A

Inflatie die ontstaat doordat kostenstijgingen worden doorberekend in de prijzen

17
Q

Nominaal inkomen

A

Het inkomen uitgedrukt in geld bijv euro’s

18
Q

Reëel inkomen

A

Het nominaal inkomen gecorrigeerd voor de inflatie

19
Q

NIC is

A

Indexcijfer Nominaal inkomen

20
Q

Pic is

A

Indexcijfer prijzen

21
Q

Ric

A

Indexcijfer reëel inkomen

22
Q

Bereken ric

A

Ric is nic delen door pic •100

23
Q

Bereken indexcijfer

A

Getal gevraagd jaar / getal basis jaar •100