H5 Toetsweek 2 da31 Flashcards

1
Q

Werknemer

A

Iemand die in loondienst werk uitvoert voor een werkgever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ondernemer

A

Iemand die met een eigen bedrijf een inkomen verdient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ondernemingsvorm

A

Wettelijke vorm waarin je je bedrijf hebt georganiseerd
Eenmanszaak 1 baas
Vennootschap onder firma (vof)
Besloten vennootschap (bv)
Naamloze vennootschap (nv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eenmanszaak

A

Ondernemingsvorm met één eigenaar die alle beslissingen neemt en die verantwoordelijk is voor de schulden van het bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zzp’er

A

Zelfstandig zonder personeel
Een ondernemer die geen werknemers in dienst heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Werkgever

A

Een ondernemer die een of meer mensen in loondienst heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

KVK

A

Kamer van koophandel
Instelling van de overheid die alle bedrijven in Nederland registreert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ondernemingsplan

A

Plan met daarin het doel , de verwachtingen en de strategie van de onderneming
Bedrijfsidee
Persoonlijke kwaliteiten
Financieel plan
Marketingplan
Organisatie van bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Financieel plan

A

Plan waarin staat hoeveel geld een startend bedrijf nodig heeft en hoe het bedrijf aan dit geld komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Swot-analyse

A

Onderzoek naar de interne sterkte en zwakke punten en naar de externe kansen en bedreigingen van een bedrijf
Sterktes strengths
Zwaktes weaknesses
Kansen opportunities
Bedreigingen threats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Balans

A

Financieel overzicht met daarop de bezittingen en het vermogen van een bedrijf
Activa Passiva
Vaste activa Eigen vermogen
Vlottende activa. Lang vreemd vermo
Liquide activa Kort vreemd vermog
Totaal is altijd hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Crediteuren

A

Leveranciers die je nog moeten betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Crowdfunding

A

Een groep mensen investeert geld in een project of bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Debiteuren

A

Klanten die nog moeten betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eigen vermogen

A

Het bedrag dat de onder zelf in het bedrijf heeft gestopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Financieringsbegroting

A

Overzicht waarin staat hoe de uitgaven op de investeringsbegroting worden betaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Inventaris

A

Alles dat je langer dan een jaar gebruikt in je bedrijf en dat je niet verkoopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Investeren

A

Aanschaffen van bedrijfsmiddelen

19
Q

Investeringsbegroting

A

Overzicht van de uitgaven bij het oprichten van een onderneming

20
Q

Kort vreemd vermogen

A

Het geldbedrag dat de onderneming heeft geleend voor een periode korter dan een jaar

21
Q

Lang vreemd vermogen

A

Het geldbedrag dat de onderneming heeft geleend voor een periode langer dan een jaar

22
Q

Liquide activa

A

De betaalmiddelen van een onderneming, zoals geld op de bank en in de kas

23
Q

Vaste activa

A

Alle bezittingen van een onderneming die langer dan een jaar meegaan

24
Q

Vlottende activa

A

Alle bezittingen van een onderneming die korter dan een jaar meegaan

25
Q

Affiliate marketing

A

Vorm van internetmarketing waarbij de adverteerder de eigenaar van de website waar de advertentie op staat een klein bedrag betaald elke keer als er op de advertentie wordt geklikt

26
Q

Betalingsbereidheid

A

Bedrag dat de consument bereid is om te betalen voor een product

27
Q

Directe distributie

A

Het product wordt rechtstreeks aan de consument verkocht

28
Q

Doelgroep

A

De groep consumenten waaraan een onderneming het product probeert te verkopen

29
Q

Immateriële kenmerken

A

Onzichtbare kenmerken van een product zoals garantie service en imago

30
Q

Indirecte distributie

A

Het product wordt niet rechtstreeks vanuit de producent maar via een winkel aan de consument verkocht

31
Q

Marketing

A

Alle activiteiten die een bedrijf onderneemt om de consument te overtuigen het product te kopen

32
Q

Marketingmix

A

Productbeleid
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Promotiebeleid

33
Q

Marktaandeel

A

De eigen afzet in procenten van de totale marktafzet dit kan ook gemeten worden in omzet

34
Q

Materiële kenmerken

A

Tastbare kenmerken van een product zoals kwaliteit design en verpakking

35
Q

Plaatsbeleid

A

De keuzes die een bedrijf maakt over de plaats waar het product wordt verkocht

36
Q

Prijsbeleid

A

De keuzes die een bedrijf maakt ov er de prijs van het product

37
Q

Productbeleid

A

De keuzes die een bedrijf maakt over de kenmerken van een product

38
Q

Promotiebeleid

A

De keuzes die een bedrijf maakt om het product bekendheid te geven

39
Q

Psychologische prijzen

A

De verkoopprijs zo vaststellen dat de consument sneller geneigd is het product te kopen

40
Q

Reclame

A

Vorm van communicatie om een product aan te prijzen

41
Q

Sponsoring

A

Vorm van marketing waarbij een merk zich verbindt aan een bekend persoon of organisatie

42
Q

Afzet

A

Aantal producten dat is verkocht

43
Q

Omzet

A

Totale opbrengst

44
Q

Hoe bereken je een marktaandeel

A

Eigen afzet / totale marktafzet X 100
Eigen omzet / totale marktomzet X 100