Tijdvak 7 begrippen Flashcards

1
Q

abolitionisme

A

beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ancien régime

A

de oude orde in samenlevingen, voorafgaand aan democratische revoluties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Democratische revolutie

A

ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Grondrechten

A

basisrechten voor alle burgers, vastgelegd in een grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Grondwet

A

wet waarin staat hoe een land geregeerd wordt en wat de rechten en plichten van de burgers zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Plantages

A

grote landbouwbedrijven in de tropen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rationalisme

A

toepassing van redelijkheid, gebruik van gezond verstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociale verhoudingen

A

de verhouding en omgang tussen sociale groepen in een samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Staatsburger

A

iemand die burgerrechten in een staat heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Trans-Atlantische slavenhandel

A

handel in zwarte Afrikaanse slaven die van Afrika naar Amerika werden gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verlicht absolutisme

A

de verlichte vorst zich inzette voor het algemeen belang en het volk meer vrijheid gaf, maar geen inspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verlicht denken

A

volgens de ideeën van de verlichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verlichting

A

het gebruik van het verstand en van de waarneming, in plaats van het verkrijgen van kennis uit de voorgegeven waarheden die het geloof gaf en die in de Bijbel te lezen waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Amerikaanse revolutie

A

opstand van de 13 kolonies in Noord-Amerika tegen Groot-Brittannië, waarbij de Verenigde Staten van Amerika ontstonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Antheïst

A

iemand die aanneemt dat er geen god bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bataafse revolutie

A

democratische revolutie in Nederland die leidde tot het ontstaan va de democratische Bataafse Republiek

17
Q

Deïst

A

iemand die aanneemt dat een god de wereld ooit heeft gemaakt, maar zich er niet meer mee bemoeit

18
Q

Driemachtenleer

A

theorie van Montesquieu over een staatsvorm met drie gescheiden machten

19
Q

Eenheidsstaat

A

een staatsvorm waarin de macht bij de centrale (landelijke) overheid heeft.

20
Q

Franse revolutie

A

democratische revolutie in Frankrijk

21
Q

Mensen rechten

A

rechten waarop ieder mens aanspraak kan maken

22
Q

Moederland

A

land met koloniale bezittingen

23
Q

Radicaal

A

grondig, ingrijpend, volledig, extreem

24
Q

Rechtsstaat

A

staat waarin de rechten en plichten van burgers en overheid zijn vastgelegd in wetten

25
Q

Soevereiniteit

A

opperste macht

26
Q

Tijd van pruiken en revoluties

A

zevende tijdvak (1700-1800)

27
Q

volkssoevereiniteit

A

De macht van de staat wordt gebaseerd op het volk en niet op een erfelijke koning

28
Q

Westerse wereld

A

landen en gebieden met een oorspronkelijk uit West-Europa afkomstige cultuur

29
Q

mercantilisme

A

economische politiek die erop gericht is om de rijkdom van het eigen land te vergroten, door de import te verkleinen en export te vergroten

30
Q

Gelijkschakeling

A

Dit hield in dat elke vorm van politieke oppositie onmogelijk werd

31
Q

indoctrinatie

A

een vorm van manipulatie door het systematisch en eenzijdig onderwijzen van aanvechtbare overtuigingen of opvattingen, met de bedoeling dat deze kritiekloos worden aanvaard

32
Q

verdrag van versailles

A

Duitsland mocht maximaal maar 100.000 soldaten hebben. Duitsland moest gebieden afstaan aan andere landen. Duitsland mocht geen soldaten hebben in het Rijnland. Duitsland moest herstelbetalingen doen.

33
Q

collaborateurs

A

Tijdens de bezettingsjaren zijn er Nederlanders die vrijwillig met de Duitsers meewerken: collaborateurs. Collaborateurs steunen en helpen de nazi’s en keren zich daarmee tegen de Nederlandse overheid in ballingschap. Zij worden daarom in de volksmond ‘landverraders’ genoemd.

34
Q

autonomie

A

dat je zelf beslissingen kunt nemen.

35
Q

hegemonie

A

Hegemonie is politieke of culturele dominantie of autoriteit over anderen .

36
Q

Totale Oorlog WO 1

A

-Vrouwen in fabrieken
-loopgraven
-wereldoorlog
-koloniën

37
Q

Totale oorlog WO 2

A

-Snelle oorlog (Blitzkrieg)
-atoom wapens
-wereldoorlog
-burgerbevolking = bewust

38
Q

Blitzkrieg

A

de aanvallende partij zich richt op de zwakke plekken van de vijand. De volgende stap is om in één keer door te gaan en het gebied snel aan te vallen met groot materiaal, zoals vliegtuigen en tanks.