belangerijke begrippen tijdvak 5 t/m 8🫧 Flashcards

1
Q

modern imperialisme

A

een tijd waarin Europese landen er alles aan deden om zoveel mogelijk koloniën te bezitten om hun gebied uit te breiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

abolitionisme

A

beweging tot afschaffing van de slavernij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verlichting

A

een periode waarin gestreefd werd naar meer licht in de duisternis, dat wil zeggen: meer kennis, meer geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

absolutisme

A

dat er slechts één persoon de beslissingen maakt. Belangrijk om te weten is dat deze persoon niet door wetten gebonden is en geen verantwoording hoeft af te leggen aan wie dan ook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

censuur

A

Het doel van censuur is om de ontwikkeling van een maatschappij of een afwijkende mening van een individu of een groep mensen, te onderdrukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mercantilisme

A

economische politiek die erop gericht is om de rijkdom van het eigen land te vergroten, door de import te verkleinen en export te vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rationalisme

A

De filosofische richting die de rede, het denken – en dus niet de zintuiglijke ervaring – beschouwt als enige bron van ware kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

fascisme

A

-Het fascisme is negatief: tegen democratie, tegen persoonlijke vrijheid, tegen alles wat een volk kan verdelen
-Het fascisme is nationalistisch: de eigen staat het beste, met het recht andere volken te overheersen
-Mensen zijn niet gelijk, ‘hogeren’ moeten het volk leiden
-Één leider staat aan het hoofd
-Het fascisme verheerlijkt de daad, vooral daden waarbij kracht en geweld gebruikt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nazisme

A

-Het fascisme is negatief: tegen democratie, tegen persoonlijke vrijheid, tegen alles wat een volk kan verdelen
-Het fascisme is nationalistisch: de eigen staat het beste, met het recht andere volken te overheersen
-Mensen zijn niet gelijk, ‘hogeren’ moeten het volk leiden
-Één leider staat aan het hoofd.
-De fascistische partij beheerst alle uitingen van cultuur in de staat
-Het fascisme verheerlijkt de daad, vooral daden waarbij kracht en geweld gebruikt wordt
-Er is één hoogwaardig ras
-Er zijn verderfelijke rassen, zoals Joden en zigeuners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

totalitaire ideologieën

A

Daarbij gaat het om een staat die alle onderdelen van het leven controleert. In zo’n staat is er één partij, aangevoerd door één leider, met dictatoriale macht. Er heerst strikte censuur, het onderwijs wordt bepaald door de staat en een geheime politie controleert de bevolking. Ook worden echte of vermeende tegenstanders van de regering gevangen genomen en/of in werk- of concentratiekampen opgesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

communisme

A

-De communistische partij regeerde het land, aangevoerd door de partijleider.
-Privébezit werd afgeschaft, wat inhield dat banken, industrie, landbouwbedrijven enzovoort, collectief bezit werden: zij werden eigendom van de staat (genationaliseerd), die het beheerde namens en voor het volk.
-Op die manier was bezit van iedereen, dus collectief bezit.
-Echte of vermeende tegenstanders van het regime werden veelal in kampen gestopt, waarvoor het verzamelwoord de Goelagarchipel is. Hierin zijn talloze miljoenen mensen terecht- en vaak omgekomen.
-De bekendste leiders van de Sovjet-Unie waren Vladimir Lenin (1870 – 1924) en Josif Stalin (1878 – 1953).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nationalisme

A

Sommige staten maakten aanspraak op gebieden van andere staten, wilden zichzelf besturen, of wilden hun macht vergroten ten koste van andere staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Imperialisme

A

Toenemend imperialisme leidde tot spanningen en conflicten tussen met name Engeland en Duitsland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Militarisme

A

Men vond een sterk leger noodzakelijk en oorlog werd gezien als een middel om macht en invloed veilig te stellen. De geesten werden rijp gemaakt om oorlog te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wapenwedloop

A

De regeringen gingen steeds meer geld uitgeven aan de versterking van hun leger, niemand wilde voor de anderen onderdoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bondgenootschappen

A

Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië sloten de Centralen, terwijl Engeland, Rusland en Frankrijk de Geallieerden sloten. De leden van elk bondgenootschap beloofden elkaar wederzijdse steun ten tijde van oorlog. (Eerste Wereldoorlog)

17
Q

de asmogendheden

A

vormden nazi-Duitsland en het fascistische Italië en Japan gezamenlijk

18
Q

neokolonialisme

A

is de exploitatie waar rijke landen zich schuldig aan maken ten aanzien van zelfstandig geworden vroegere koloniale gebieden. Dit concept wordt gezien als de laatste fase van imperialisme.

19
Q

kolonialisme

A

het bezetten en uitbuiten van (overzeese) gebieden door vestiging van de overheerser.