thema 7 Flashcards
ANOVA
analysis of variance, oftewel variantieanalyse
One-way ANOVA
Gebruik je om meer dan twee groepsgemiddelden met elkaar te vergelijken. Het is een uitbreiding van de t-toets, die
slechts twee groepsgemiddelden vergelijkt. (Een t-toets heeft vaak meer power
dan een ANOVA bij het vergelijken van twee groepen (één dichotome en één intervalvariabele), terwijl ANOVA wordt gebruikt voor situaties met meer dan twee groepen).
exacte F-test (anova)
Toetst of de gemiddelden van een kwantitatieve variabele van meerdere groepen van elkaar verschillen.
Variantieanalyse
Een analysetechniek om het verband tussen een
categorische variabele met meer dan twee mogelijke meetwaarden en een continue variabele te analyseren. Bij variantieanalyse wordt de effectmaat omega2 berekend en wordt de F-verdeling gebruikt om de corresponderende p-waarde te berekenen.
Welch’s F
Als de aanname van homogene varianties niet wordt voldaan, wordt Welch’s F gebruikt. Dit is een aangepaste versie van de ANOVA die rekening houdt met ongelijke varianties.
R-kwadraat (R2)
Geeft de verhouding aan tussen de kwadratensom tussen groepen en de totale kwadratensom. Het is een maat voor
hoeveel van de totale variabiliteit in de afhankelijke variabele wordt verklaard door de onafhankelijke variabele(n).
contrasttoets
Worden paarsgewijze vergelijkingen gemaakt door groepen die niet in de vergelijking worden opgenomen een gewicht van ‘nul’ te geven, en de groepen die tegen elkaar vergeleken worden even zwaar te maken.
Least squared difference (LSD)
Is in feite geen correctie, maar een manier om statistische software te vragen om alle t-toetsen, ongecorrigeerd, uit te voeren op alle paarsgewijze vergelijkingen.
Omega2 (ω2)
De effectmaat die het verband aangeeft tussen een categorische
variabele, meestal met drie of meer categorieën, en een continue variabele.
Deze effectmaat wordt berekend als een variantieanalyse wordt uitgevoerd. Net als R2, de gekwadrateerde multipele correlatie in regressieanalyse, drukt ω2 de proportie verklaarde variantie uit. De volgende tentatieve kwalitatieve labels
worden gebruikt om ω2 waarden te duiden:
- Triviaal: lager dan .01
- Klein/ zwak: tussen.01 en .06
- Middelgroot/ middelsterk: tussen .06 en .14
- Groot/ sterk: groter dan .14
- Zeer groot/ zeer sterk: hier is geen richtlijn voor bij ω2
Games-Howell-test
Een voorbeeld van een post-hoc-test waarin ongelijke groepsgroottes en ongelijke varianties tussen groepen verondersteld worden.
Kanskapitalisatie:
Dit concept verwijst naar de toegenomen kans op een type I-fout (vals positief)
wanneer meerdere hypothesen worden getoetst.
Post-hoc Testen
Deze worden gebruikt na een significante ANOVA-uitslag om
te bepalen welke specifieke groepen van elkaar verschillen. Dit is handig als er geen specifieke hypothesen waren over welke groepen zouden verschillen.
F-waarde in ANOVA
De F-waarde in ANOVA toont alleen aan dat er een verschil is tussen groepen, maar niet welke groepen van elkaar verschillen.
Contrasten
Dit zijn a-priori vergelijkingen tussen specifieke groepen. Ze worden
van tevoren gepland op basis van de hypothese.