Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

Positief verband

A

Een positief verband betekent dat wanneer de waarde van één variabele
toeneemt, de waarde van de andere variabele ook toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Negatief verband

A

Betekent dat wanneer de waarde van één variabele
toeneemt, de waarde van de andere variabele afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Correlatie

A

Correlatie meet de sterkte en de richting van het lineaire
verband tussen twee continue variabelen. Het wordt uitgedrukt met Pearson’s
correlatiecoëfficiënt r!! (Belangrijk)

De sterkte van de correlatie varieert van -1 tot +1. Waarbij -1 een perfect
negatief lineair verband aangeeft, +1 een perfect positief lineair verband
aangeeft, en 0 geen lineair verband aangeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

covariantie

A

De covariantie is een maat voor de spreiding die twee datareeksen delen. Deze covariantie drukt uit hoeveel variantie de twee variabelen x en y met elkaar delen. Een variabele deelt uiteraard 100% van de variantie met zichzelf. Dus de covariantie van x met x is de variantie (oftewel mean squares, MS).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Standaardisatie

A

Als studietijd werd gemeten in uren en examencijfers op een
schaal van 0 tot 100, zou de standaardisatie van de covariantie ons de correlatiecoëfficiënt geven, onafhankelijk van deze meeteenheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Correlatiecoëfficiënten

A

Drukken uit hoe sterk twee continue variabelen samenhangen en liggen altijd tussen −1 en 1, waarbij 0 staat voor een gebrek aan verband, −1 voor een perfecte negatieve samenhang, en 1 voor een perfecte positieve samenhang. Deze waarden corresponderen met patronen in een scatterplot. Als er perfecte samenhang is – positief of negatief – liggen de punten in een scatterplot op een rechte lijn. Als er geen samenhang is, vormen ze een ronde wolk. Daar tussenin zitten allerlei vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

effectmaat

A

Dit is een groep statistische maten die aangeeft hoe sterk een verband is op een schaalverdeling onafhankelijk van de gebruikte operationalisaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Effectgrootte

A

De sterkte van het verband.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nulhypothese

A

Drukt uit wat je verwacht te vinden als de theoretische voorspelling niet klopt.
In veel onderzoek betreft een theoretische voorspelling een verband tussen twee (of meer) variabelen. De nulhypothese beschrijft dan juist een situatie waarin er geen verband bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Alpha (α), het Significantieniveau

A

Alpha is een vooraf bepaalde grenswaarde waaronder een p-waarde als significant wordt beschouwd.
Een gebruikelijke waarde voor alpha is 0.05.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

p-waarde

A

De kans op een gegeven puntschatting (of een extremere waarde) als die uit een gegeven steekproevenverdeling afkomstig zou zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

type 1-fout

A

Wordt gemaakt als de nulhypothese onterecht wordt verworpen, dus als er wordt geconcludeerd dat er in de populatie een verband bestaat terwijl dit eigenlijk niet zo is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

type 2-fout

A

Ten onrechte de nulhypothese aanhouden, wat betekent dat er onterecht wordt geconcludeerd dat er geen verband bestaat in de populatie terwijl er in werkelijkheid wel een verband is.

-Het verlagen van de waarde van alfa verhoogt de kans op een Type 2-
fout, aangezien een lagere alfa leidt tot strengere criteria voor het verwerpen
van de nulhypothese, en daardoor de kans vergroot dat een werkelijk bestaand
verband over het hoofd wordt gezien.
-Het vergroten van de steekproefomvang vermindert de
kans op een Type 2-fout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nulhypothese-significantietoetsing (NHST)

A

NHST is een procedure waarbij de
p-waarde wordt vergeleken met een vooraf bepaald significantieniveau (alpha).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

power

A

Power verwijst naar de waarschijnlijkheid van een studie om een
bestaand effect in de populatie te detecteren (of tussen twee variabelen),
gegeven een bepaalde steekproefomvang en een bepaald
onderzoeksdesign. Met andere woorden, het is de kans om de
nulhypothese (H0) te verwerpen wanneer de alternatieve hypothese (H1) waar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe Power wordt beïnvloed:

A

Alpha (α): Dit is het significantieniveau, vaak gesteld op 0.05, wat de kans
op een Type I-fout (vals positief) vertegenwoordigt. Een lagere alpha zou
de kans op het verwerpen van de nulhypothese verlagen, wat de power
vermindert.
o Steekproefomvang (n): Een grotere steekproefomvang verhoogt de
power omdat het de steekproefverdeling stabiliseert en de standaardfout
vermindert, wat resulteert in nauwkeurigere schattingen van
populatieparameters.
o Sterkte van het Verband: Een sterker verband in de populatie is
gemakkelijker te detecteren, wat de power verhoogt.

16
Q

Multiple testing

A

Dit verwijst naar het tegelijkertijd testen van meerdere hypothesen.
Bijvoorbeeld, het testen van de correlaties tussen vier variabelen zou
resulteren in zes afzonderlijke tests. Multiple testing kan de kans op Type I-fouten verhogen en heeft vaak niet heel veel power.

17
Q

Power (80%):

A

Dit is de kans dat het onderzoek een echt verband zal ontdekken,
als dat verband daadwerkelijk bestaat. Een power van 80% betekent dat er 80%
kans is om een echt verband te vinden en 20% kans om het niet te vinden, ondanks dat het er wel is (dit heet een Type II-fout).

18
Q
A
19
Q
A
20
Q
A
21
Q
A