Thema 6 Week 1 Flashcards

1
Q

Wat is evalueren?

A

Bekijken en bespreken wat er gebeurd is of gedaan is en daar je mening over geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent interpreteren?

A

Uitleggen welke betekenis iets heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe definieer je analyseren?

A

Bekijken hoe iets in elkaar zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent mondjesmaat?

A

Een kleine hoeveelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de betekenis van overvloedig?

A

Heel erg veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent bevallen?

A

Iets goed, leuk of mooi vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie is de recensent?

A

Iemand die een recensie schrijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt beïnvloeden in?

A

Invloed op iets of iemand uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is geloofwaardig?

A

Iets waarvan je kunt aannemen dat het waar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent terloops?

A

Je zegt of doet iets tussen andere dingen door, zonder er echt aandacht aan te besteden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is verdunnen?

A

Het dunner maken van een vloeistof, meestal door er water bij te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent ‘zich iets voor de geest halen’?

A

Je iets herinneren, iets voor je zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent aanstalten maken?

A

Laten merken dat je klaar bent om iets te gaan doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is aarzeling?

A

Even wachten met iets, omdat je twijfelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent achterdochtig?

A

Anderen niet snel vertrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent goedgelovig?

A

Anderen snel geloven.

17
Q

Wat betekent in de verleiding komen?

A

Iets willen doen waarvan je weet dat je het beter niet kunt doen.

18
Q

Wat is een komiek?

A

Iemand die voor zijn beroep mensen aan het lachen maakt.

19
Q

Wat betekent ontfutselen?

A

Op een handige manier iets van iemand te pakken of te horen krijgen.

20
Q

Wat betekent stoffig?

A

Ouderwets en saai.

21
Q

Wat betekent vragen op iemand afvuren?

A

Snel achter elkaar veel vragen aan iemand stellen.

22
Q

Wat betekent zonder meer?

A

Zeker; zonder twijfel.

23
Q

Wat is een aflevering?

A

Eén deel van een tv-serie.

24
Q

Wat is een blikvanger?

A

Iets of iemand die de meeste aandacht trekt.

25
Wat is een fragment?
Een klein stukje van een film, boek of tv-programma.
26
Wat betekent moedwillig?
Met opzet.
27
Wat is geharrewar?
Gedoe; geruzíe.
28
Wat is een getuige?
Iemand die bij een huwelijk zijn handtekening zet, zodat het huwelijk geldig is.
29
Wat betekent iemand apart nemen?
Ervoor zorgen dat je met iemand kunt praten zonder dat er anderen bij zijn.
30
Wat betekent opbiechten?
Bekennen; toegeven dat je iets gedaan of iets diep van binnen voelt.
31
Wat is samenhang?
De manier waarop dingen bij elkaar horen.
32
Wat is een soap?
Een ty-serie met heel veel afleveringen en allerlei gebeurtenissen.