Thema 6 Week 1 Flashcards
Wat is evalueren?
Bekijken en bespreken wat er gebeurd is of gedaan is en daar je mening over geven.
Wat betekent interpreteren?
Uitleggen welke betekenis iets heeft.
Hoe definieer je analyseren?
Bekijken hoe iets in elkaar zit.
Wat betekent mondjesmaat?
Een kleine hoeveelheid.
Wat is de betekenis van overvloedig?
Heel erg veel.
Wat betekent bevallen?
Iets goed, leuk of mooi vinden.
Wie is de recensent?
Iemand die een recensie schrijft.
Wat houdt beïnvloeden in?
Invloed op iets of iemand uitoefenen.
Wat is geloofwaardig?
Iets waarvan je kunt aannemen dat het waar is.
Wat betekent terloops?
Je zegt of doet iets tussen andere dingen door, zonder er echt aandacht aan te besteden.
Wat is verdunnen?
Het dunner maken van een vloeistof, meestal door er water bij te doen.
Wat betekent ‘zich iets voor de geest halen’?
Je iets herinneren, iets voor je zien.
Wat betekent aanstalten maken?
Laten merken dat je klaar bent om iets te gaan doen.
Wat is aarzeling?
Even wachten met iets, omdat je twijfelt.
Wat betekent achterdochtig?
Anderen niet snel vertrouwen.
Wat betekent goedgelovig?
Anderen snel geloven.
Wat betekent in de verleiding komen?
Iets willen doen waarvan je weet dat je het beter niet kunt doen.
Wat is een komiek?
Iemand die voor zijn beroep mensen aan het lachen maakt.
Wat betekent ontfutselen?
Op een handige manier iets van iemand te pakken of te horen krijgen.
Wat betekent stoffig?
Ouderwets en saai.
Wat betekent vragen op iemand afvuren?
Snel achter elkaar veel vragen aan iemand stellen.
Wat betekent zonder meer?
Zeker; zonder twijfel.
Wat is een aflevering?
Eén deel van een tv-serie.
Wat is een blikvanger?
Iets of iemand die de meeste aandacht trekt.