thema 6: aerobe en anaerobe celademhaling Flashcards

1
Q

definitie celademhaling

A

Celademhaling is de oxidatie van voedingsstoffen om energie uit die stoffen op te slaan in de vorm van ATP.

(Celademhaling of dissimilatie is het proces waarbij in een cel, meer specifiek in een mitochondrion, door oxidatie van koolstofverbindingen in de citroenzuurcyclus en de oxidatieve fosforylering uit ADP ATP wordt gegenereerd, onder verbruik van zuurstof (O2) en productie van kooldioxide.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afkorting van NAD+

A

nicotinamide adenine dinucleotide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

afkorting van FAD

A

flavine adenine dinucleotide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

definitie waterstofdragers

A

Waterstofdragers zijn energieoverdragers die in de cel de protonen-en elektronenbalans in evenwicht houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

reactievergelijking voor de reductie van NAD+

A

NAD+ + 2e- + 2H+ —> NADH + H+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

reactievergelijking voor de reductie van FAD

A

FAD + 2e- + 2H+ —> FADH2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn FAD en NAD+?

A

Ze zijn waterstofdragers en co-enzymen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voedingstoffen die E kunnen leveren?

A

Dit zijn voornamelijk sachariden, lipiden en proteïnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verband tussen spijsvertering en oxidatie van voedingstoffen?

A
  1. hydrolyse tijdens het spijsverteringsproces
  2. Moleculen worden verkleind
  3. De moleculen gaan via de bloedbaan naar lichaamscellen.
  4. oxidatie van voedingsstoffen + productie van ATP.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaan oxidatieproducten?

A

Oxidatieproducten ontstaan na oxidatie van voedingsstoffen. Dit gaat gepaard met het leveren van energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de oxidatieproducten van poly- en disachariden?

A

CO2 en H2O —> verwijderd via de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de oxidatieproducten van triglyceriden?

A

CO2 en H2O —> verwijderd via de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de oxidatieproducten van proteïnen?

A

CO2, H2O —> verwijderd via longen

ureum, ammonium, sulfaten —> verwijderd via urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de oxidatieproducten van nucleïnezuren?

A

CO2, H2O —> verwijderd via longen

urinezuur, fosfaten —> verwijderd via urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de globale reactievergelijking van de oxidatie van glucose?

A

C6H12O6 + 6O2 —> 6CO2 + 6H2O + E

hierin geen tussenstappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de fasen van de oxidatie van glucose tot CO2 en H20?

A
  1. glycolyse
  2. citroenzuurcyclus
  3. eindoxidaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet glycose? (in het kort)

A

elke molecule glucose
==> 2 moleculen pyrodruivenzuur
==> die ioniseren tot
2 moleculen pyruvaat en 2H+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een triosemolecule?

A

Een triosemolecule is een molecule met 3 C-atomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de globale reactievergelijking bij glycose? (met tussenstappen)

A

C6H1206 + 2NAD+ + 2ADP + 2Pi —> 2 pyruvaat + 2NADH + 2H+ + 2ATP + 2H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom is O2 bij glycose niet vereist?

A

Het is een katabolisch proces dat zowel in aerobe als in anaerobe omstandigheden kan plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een synoniem voor citroenzuurcyclus?

A

Krebscyclus

22
Q

Wat gebeurt er met de gevormde pyruvaatmoleculen?

A

Deze moleculen verlaten het cytosol en via transportproteïnen in de matrix van het mitochondrion.

23
Q

Waarom is er O2 nodig voor de citroenzuurcylus als dit niet aanwezig is?

A

Er is O2 nodig als elmktronen-acceptor om NADH en FADH2 te oxideren.

24
Q

Wat is de globale reactievergelijking van de citroenzuurcyclus per molecule pyruvaat?

A

pyruvaat + 4NAD+ + FAD + ADP + Pi + 2H20 —> 3CO2 + 4NADH + 4H+ + FADH2 + ATP

25
Q

Wat is de globale reactievergelijking van de citroenzuurcyclus per molecule glucose?

A

2 pyruvaat + 8NAD+ + 2FAD + 2ATP + 2Pi + 4H2O —> 6CO2 + 8NADH + 8H+ + 2FADH2 + 2ATP

26
Q

Waar bevindt zich de eindoxidaties en waarom daar?

A

Het vindt plaats in het inwendige membraan van de mitochondrion. Het vindt daar plaats omdat zich daar NADH en FADH2 bevindt.

27
Q

Wat gebeurt er met de energie die vrijkomt bij het elektronentransport?

A

De energie wordt gebruikt voor het actief transport van protonen. Protonen worden dan uit het matrix getransporteerd. Hierdoor ontstaat er een protonengradiënt. Als gevolg ontstaat er een potentiële energie. Dit wordt gebruikt om protonen terug in het matrix te pompen.

28
Q

Wat is de fysiologische energiewaarde?

A

De fysiologische energiewaarde is de hoeveelheid energie die vrijkomt bij de oxidatie van 1g sacharine, lipiden of proteïnen.

29
Q

Wat is het rendement voor de oxidatie van 1 glucose?

A

Het rendement is 39%. 61% gaat dus verloren als warmte.

30
Q

Wat is bioluminescentie?

A

Bioluminescentie is het vermogen van organismen om licht te produceren.
vb. diepzeeorganismen en bacteriën

31
Q

Wat zijn de eindoxidaties en wat ontstaat er als ze worden samengenomen? (eerste)

A

1/2 O2 + 2e- —> O2- (2 staat vanboven)
O2- + 2H+ —> H2O

1/2 O2 + 4e- + O2- + 4H+ —> O2- + H2O

32
Q

Wat is de globale reactievergelijking van de eindoxidaties per molecule NADH?

A

NADH + H+ + 3ADP + 3Pi + 1/2 O2 —> NAD+ + H2O + 3ATP

33
Q

Wat is de globale reactievergelijking van de eindoxidaties per molecule FADH2?

A

FADH2 + 2ADP + 2Pi + 1/2 O2 —> FAD + H2O + 2ATP

34
Q

Wat is de reactievergelijking van de eindoxidaties omgerekend naar het totaal van NADH per molecule glucose?

A

10NADH + 1OH+ + 30ADP + 30Pi + 5O2 —> 10NAD+ + 10H2O + 3OATP

35
Q

Wat is de reactievergelijking van de eindoxidaties omgerekend naar het totaal van FADH2 per molecule glucose?

A

2FADH2 + 4ADP + 4Pi + O2 —> 2FAD + 2H20 + 4 ATP

36
Q

Wat is de globale reactievergelijking voor de oxidatie van glucose?

A

C6H12O6 + 6O2 + 38ADP + 38Pi —> 6CO2 + 6H2O + 38ATP (+warmte)

37
Q

Wat is de functie van warmte?

A
  1. nuttig voor warmbloedigen om zo een constante temperatuur te behouden.
  2. planten en koudbloedige produceren ook warmte
    ==> nutteloos want ze hebben een wisselende temperatuur
38
Q

Wat is de functie van de energie in ATP?

A

gebruik om het leveren van celarbeid

vb. - samentrekken van spieren
- celdeling
- biosynthese
- actief transport
- zenuwimpulsgeleiding en neurotransmissie

39
Q

Waarin kan de energie in ATP worden omgezet?

A
  1. lichtenergie

2. elektrische energie

40
Q

Wat is de globale reactievergelijking van de alcoholische gisting van glucose?

A

C6H12O6 + 2ADP + 2Pi –> 2 CH3CH2OH + 2CO2 + 2ATP + warmte

41
Q

Wat is de globale reactievergelijking van de melkzuurgisting van glucose?

A

C6H12O6 + 2ADP + 2Pi —> 2 lactaat + 2ATP + warmte

42
Q

Wat is actieve recuperatie?

A

Actieve recuperatie is opnieuw in beweging komen om te herstellen (= uitlopen)

43
Q

Wat is passieve recuperatie

A

Passieve recuperatie is het wegwerken van het lactaat in de spieren door in totale lichaamsrust te blijven. (=bv. zitten)

44
Q

Wat zijn de 2 manieren om adem te halen?

A
  1. buikademhaling (rust)

2. borstademhaling (sport)

45
Q

Hoe gebeurt borstademhaling?

A
  1. inademing: buitenste tussenribspieren opspannen
  2. ribben omhoog
  3. V vd borstkas stijgt
  4. lucht naar binnen
  5. inademen
46
Q

Hoe gebeurt buikademhaling?

A
  1. inademing: spier opspannen
  2. middenrif wordt naar beneden verplaatst
  3. organen naar beneden geduwt
  4. buik naar voren
  5. V vd borstkas stijgt
  6. lucht naar binnen
47
Q

Wat is hyperventilatie?

A

Hyperventilatie of overmatige ventilatie komt voor als je onnodig te diep en te snel ademt.

gevolg: teveel CO2 uitademen

48
Q

Wat kun je doen als hyperventilatie optreedt?

A
  • gebruik van een zak.

reden: om zo uitgeademde CO2 weer in te ademen ==> CO2-gehalte neemt weer toe in bloed

49
Q

Wat is hypoxie?

A

Dit is een toestand waarin een persoon komt door het gebrek aan zuurstof. Dit komt vooral voor op hoge hoogtes.

gevolg: O2 ivm waterhuishouding ==> hoofdpijn, …

50
Q

Wat heeft hoogte te maken met sporters?

A

Sporters doen vaak aan hoogtestages
==> meer rode bloedcellen produceren
==> prestaties stijgen

51
Q

C6

A

= citroenzuur

52
Q

C4

A

= oxaalazijnzuur