thema 5 deel 1 Flashcards

1
Q

hoe moet men uitgestorven dieren bestuderen?

A

aan de hand van fossielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn fossielen?

A

versteende overblijfsels van organisme of afdrukken van organismen in gesteentes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe ontstaan fosielen?

A

proces van fossilisatie -> organisch materiaal wordt snel van de lucht afgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

domein dinosaurussen

A

eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

rijk dinosaurussen

A

dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stam dinosaurussen

A

chordadieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

klasse dinosaurussen

A

reptielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken dinosaurussen

A

eieren met lederschaal, schubben, klauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

domein Archaëtropterix

A

eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

rijk Archaëtropterix

A

dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stam Archaëtropterix

A

chorda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

klasse 1 Archaëtropterix

A

reptielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken Archaëtropterix reptielen

A

eieren met lederschaal, tanden in mond, gewervelde staart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klasse 2 Archaëtropterix

A

vogels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kenmerken Archaëtropterix vogels

A

veren, longen met luchtzakjes, hoorn op poten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

levende fossielen zijn:

A
  • organismen die behoren tot de enigste overlevende soort van een bepaalde groep
  • organismen waarvan men eerst dacht dat ze uitgestorven waren
  • organismen die altijd al geleefd hebben maar over zeer lange periode nauwelijks veranderd zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het vogelbekdier behoort tot de klasse zoogdieren, wat zijn de atypische kenmerken voor deze klasse?

A

vinnen, legt eieren, eendenbek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waarom behoort het vogelbekdier dan toch tot de zoogdieren

A

er zijn melkklieren aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

tweede voorbeeld van levende fossielen

A

coelacant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

tot welke klasse hoort de coelacant?

A

vissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waarom hoort de coelacant tot de vissen?

A

kieuw met kieuwdeksel, schubben, vinnen

22
Q

verschillende niveaus van ecologisch onderzoek p.117!!!

A
  • niveau van individu
  • niveau van populatie
  • niveau van levensgemeenschap
  • niveau van ecosysteem
23
Q

twee manieren om voedselrelaties weer te geven

A
  • voedselketen

- voedselweb

24
Q

voedselketen

A

aaneenschakeling van organismen of schakels, waarbij een organisme uit de keten zich voedt met de vorige schakel en zelf voedsel is voor de volgende schakel

25
voedselweb
bestaat uit vele, met elkaar verbonden voedselketens -> een prooi kan door meerdere predators worden gegeten.
26
drie hoofdgroepen van voedselkringloop
- producenten - consumenten - reducenten
27
wat produceren de producenten en uit welke stoffen doen ze dat?
produceren energierijke stoffen uit energiearme stoffen
28
andere benaming voor energierijke stoffen
organische stoffen
29
andere benaming voor energiearme stoffen
anorganische stoffen
29
andere benaming voor energiearme stoffen
anorganische stoffen
30
zijn producenten autotroof of heterotroof?
autotroof
31
doen producenten aan fotosynthese?
ja
32
zijn producenten het begin van elke voedselketen
ja
33
wie zijn de producenten?
planten
34
wat produceren de consumenten en uit welke stoffen doen ze dat?
produceren energierijke stoffen uit energierijke stoffen
35
met wat voeden consumenten zich?
organische stoffen
36
zijn consumenten auto of heterotroof?
heterotroof
37
doen de consumenten aan fotosynthese?
nee
38
consumenten van de eerste orde
herbivoren
39
consumenten van de tweede orde
carnivoren
40
reactievergelijking producenten
Co2 + H2O (met mineralen) -> O2 + glucose
41
detrituseters
afvaleters -> wormen, kevers
42
wat produceren de reducenten en uit welke stoffen doen ze dat?
produceren energiearme stoffen uit energierijke stoffen
43
wat breken reducenten af?
ze breken organisch afval af tot anorganische stoffen
44
zijn reducenten auto of heterotroof
heterotroof
45
doen reducenten aan fotosynthese?
nee
46
wie zijn de reducenten?
bacteriën en schimmels
47
aaseters
een dier dat leeft van dierlijke resten, en niet zelf op voedsel jaagt
48
omnivoren
gebruiken voedsel van verschillende aard tegelijk, eet vlees maar ook vruchten
49
hoe wordt het proces genoemd waarbij reducenten organisch afval afbreken tot anorganisch afval?
mineralisatie