thema 5 Flashcards

1
Q

geleiden metalen

A

ja, in vaste en vloeibare toestand omdat er vrije elektronen aanwezig zijn (elektronen) zorgen voor overdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geleiden ionen

A

ja, maar enkel in vloeibare toestand, in een vaste toestand zitten de ionen vast in het rooster
ze kunnen pas geleiden als de ionen vrij zijn (ionen zorgen voor overdracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geleiden atoomverbindingen

A

nee, de moleculen doen geen vrije elektronen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geleiden zuren

A

ja, zijn nochtans onderdeel van atoomverbindingen maar kunnen in vloeibare vorm energie overdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

atoomverbinding

A

geen stoomgeleiding -> moleculen dragen geen resulterende lading en kunnen niet bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zuren

A

wel stroomgeleiding -> moleculen zijn gesplitst in ionen en deze ionen kunnen vrij bewegen (ionen zorgen voor overdracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ionverbinding in vaste toestand

A

geen stroomgeleiding -> ionen dragen een resulterende lading, maar zitten vast in een rooster en kunnen niet bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ionverbinding in vloeibare toestand

A

wel stroomgeleiding -> ionen dragen een resulterende lading en kunnen bewegen in de vloeibare toestand (vrije ionen zorgen voor stoomoverdracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

metalen

A

wel stoomgeleiding -> beweeglijke elektronen tussen de metaalatomen (elektronen zorgen voor stroomoverdracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

niet-metalen vaste toestand

A

geen stroomgeleiding -> moleculen dragen geen lading en kunnen niet vrij bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

niet-metalen vloeibare toestand

A

moleculen dragen geen lading en kunnen bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

niet metalen grafiet

A

uitzondering, wel geleidend -> beweeglijke elektronen in de koolstoflagen (elektronen zorgen voor stroomoverdracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 voorwaarden elektrische geleiding

A
  • geladen deeltjes

- deeltjes moeten bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

elektrolyt

A

stof die in oplossing elektrische stroom geleidt met behulp vandeeltjes die door splitsing van de stof ontstaan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

niet-elektrolyt

A

stof de de elektrische stroom niet geleidt en niet uiteen valt in geladen deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke verbindingen bezitten ionbindingen?

A
  • metaaloxiden
  • hydroxiden
  • zouten
17
Q

welke verbindingen bezitten atoombindingen?

A
  • niet metaaloxiden

- zuren

18
Q

bevatten atoomverbindingen elektrolyten/niet-elektrolyten

A

geen elektrolyten

wel niet-elektrolyten

19
Q

bevatten zuren elektrolyten/niet-elektrolyten

A

wel elektrolyten

geen niet-elektrolyten

20
Q

bevatten ionverbindingen elektrolyten/niet-elektrolyten

A

wel elektrolyten

geen niet-elektrolyten

21
Q

dissociatiereactie

A

bestaande ionen uit een ionstructuur losmaken

22
Q

ionisatiereactie

A

ionen maken met behulp van watermoleculen

23
Q

sterke elekrolyten

A

stoffen die wanneer ze oplossen in water, volledig in ionen splitsen

24
Q

voorbeelden sterke elektrolyten

A
  • zouten wanneer ze oplossen in water
  • hydroxiden sterke elektrolyten als de metaalionen behoren tot Ia en IIa
  • zes sterke zuren: HCl, HBr, HI, HNO3, H2SO4
25
Q

zwakke elektrolyten

A

stoffen die de elektrische stroom niet goed geleiden omdat ze slechts gedeeltelijk in ionen splitsen wanneer ze oplossen in water

26
Q

kenmerkende groep zuren

A

H vooraan

27
Q

kenmerkende groep hydroxiden

A

OH achteraan

28
Q

kenmerkende groep oxiden

A

O achteraan

29
Q

kenmerkende groep zouten

A

M vooraan

H achteraan