thema 4 Flashcards

1
Q

(delta)-

A

gedeeltelijk negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

(delta)- -

A

gedeeltelijk (grotere) negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

(delta) +

A

gedeeltelijk positieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

(delta) + +

A

gedeeltelijk (grotere) positieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

EN-waarde elektropositieve elementen

A

klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

EN-waarde elektronegatieve elementen

A

groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

EN-waarde edelgassen

A

geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

EN

A

elektro-negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

EN-waarde metalen

A

klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

EN-waarde niet metalen

A

groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

EN-waarde edelgassen

A

0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aantrekking van extra elektronen metalen

A

zwak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

aantrekking van extra elektronen niet-metalen

A

sterke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aantrekking van extra elektronen edelgassen

A

geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(delta) EN

A

verschil in elektronegatieve waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het grootste getal bevat (deellading)

A

de negatieve deellading -> trekt harder

17
Q

het kleinste getal bevat (deellading)

A

positieve deellading

18
Q

wat betekent polaire covalente binding

A

de moleculen (bv water en zuurstof) hebben een verschillende EN-waarde

19
Q

linaire molecule

A

H - O - H

δ+ δ– δ+

20
Q

geknikte molecule

A

O δ–

H δ+ H δ+

21
Q

geen scheidingsas tussen ladingswolken

A

apolaire molecule

22
Q

wel scheidingsas tussen ladingswolken

A

polair

23
Q

voorwaarden water is polaire molecule

A
  • verschil EN (twee covalente bindingen tussen het zuurstofatoom en twee waterstofatomen zijn polaire covalente bindingen
  • geometrie (ladingswolken)
24
Q

(delta) EN = 0

A

apolaire covalente binding

25
Q

(delta) EN groter dan 0

A

polaire covalente binding of ionbinding

26
Q

0 ≤ (delta) EN ≤ 0,4

A

apolaire covalente binding

27
Q

0,4 ≤ (delta) EN ≤ 1,9

A

polaire covalente binding

28
Q

1,9 ≤ (delta) EN ≤ 3,3

A

ionbinding

29
Q

polaire moleculen lossen op in

A

polaire oplosmiddelen

30
Q

apolaire moleculen lossen op in

A

apolaire oplosmiddelen

31
Q

emulsie

A

heterogeen mengsel -> vloeibare deeltjes blijven zweven tussen andere vloeivare deeltjes

32
Q

voorbeeld emulsie

A

olie in water

33
Q

als de temperatuur stijgt dan

A

stijgt ook de oplosbaarheid (meestal)

34
Q

voor alle gassen geld dat als de temperatuur stijgt de oplosbaarheid

A

daalt

35
Q

wat bepaalt de temperatuur van de moleculen

A

de kinetische energie

36
Q

formule kinetische energie

A

m x v² / 2

37
Q

2 voorbeelden invloed van druk op oplosbaarheid van gassen

A
  • Co2 opgelost in frisdrank, ontsnapt bij opendraaien van fles
  • champagne fles schiet open als je ermee schudt
38
Q

oplosbaarheid van een gas daalt/stijgt bij een druk die uitgeoefent wordt

A

stijgt