Thema 3 Flashcards

1
Q

Herhaalde metingen

A

Bij herhaalde metingen gaat het om het verschil tussen de gemiddelden van metingen die aan elkaar gerelateerd zijn. De meting is bijvoorbeeld gerelateerd als:
• Dezelfde meting is verricht bij mensen die bij elkaar horen.
• Als bij dezelfde persoon meerdere metingen van variabelen zijn verricht.
Het gaat niet om metingen binnen groepen maar binnen individuen. Een herhaalde meting betekent niet automatisch ‘chronologie’. Zie herhaalde metingen als een situatie met meerdere afhankelijke variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Assumpties van repeated measures

A
  • Assumptie van normaliteit (Kolmogorov-Smirnov of Shapiro-Wilk)
  • Assumptie van sphericiteit (Mauchly’s test)
  • Onafhankelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sphericiteit

A

De aanname van sphericiteit is de specifieke aanname van een repeated ANOVA. Het verwijst naar de gelijkheid van varianties van de verschilscores tussen groepen. De nulhypothese zegt dat de varianties gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mauchly’s test bij repeated measures

A

Bij een herhaalde-metingen analyse met drie of meer meetmomenten, doe je een Mauchly’s test om te bepalen of er sprake is van sphericiteit. Als deze significant is (p kleiner dan 0,05), dan is er niet voldaan aan de aanname van sphericiteit en dus zijn de varianties dan ongelijk. Heeft deze test een niet-significante p-waarde (groter dan 0,05), dan is er wél voldaan aan de aanname van sphericiteit en dus zijn dan de varianties dan (ongeveer) gelijk. De Mauchly’s test is afhankelijk van de steekproefomvang en dus is deze niet altijd handig te gebruiken. Dan werkt Greenhouse-geisser estimate, Huynh-Feldt estimate of lower-bound estimate beter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat als de mauchly’s test significant is?

A

Als de Mauchly’s test significant is, dan is er níet voldaan aan de aanname van sphericiteit en zijn de varianties dus ongelijk. Je kan de vrijheidsgraden van de betrokken F-statistieken dan aanpassen. Hiervoor kijk je naar de epsilon output.
• Als Greenhouse-Geisser epsilon >.75, gebruik dan de Huyn-Feldt correctie.
• Als Greenhouse-Geisser epsilon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Partial eta kwadraat

A

De partial eta kwadraat is een indicatie van de mate waarin de variante van de afhankelijke variabele wordt verklaard door de onafhankelijke variabele. Een waarde van 0,24 betekent dus dat 24% van de variantie van de afhankelijke variabele wordt verklaard door de onafhankelijke variabele. Een indicatie om partial N2 te interpreteren is: rond 0,01 is een klein effect, rond 0,06 is een gemiddeld effect en rond 0,14 is een groot effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mixed design

A

Within-subjects-effecten hebben betrekking op veranderingen tussen herhaalde metingen. De interactie-effecten die er zijn tussen de within-subjects-factoren en de between-subjects-factoren (mixed design) hebben betrekking op hoe verschillen tussen herhaalde metingen kunnen verschillen per ‘groep’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Assumpties van mixed design

A
  • De steekproef moet bestaan uit onafhankelijke deelnemers.
  • De afhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn (normality check)
  • Voor de within-subjects variabelen moet er sphericiteit zijn. (Mauchly’s test)
  • Er moet homogeniteit van varianties zijn voor de between-subject variabelen met elke combinatie van categorieën van de within-subjects variabelen. (Levene’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil MultiLevel Analyse en Repeated Measures

A

Als het ontwerp/design eenvoudig is en er zijn geen ontbrekende gegevens dan zullen MLA en RM identieke resultaten opleveren. De flexibiliteit van MLA-modellen wordt belangrijker naarmate het onderzoeksontwerp complexer wordt of als er (veel)
ontbrekende waarden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voordelen MLA

A
  • Kan worden gebruikt als voorwaarden van homogeniciteit en spericity wordt geschonden. Deze aannames zijn dus niet noodzakelijk.
  • MLA maakt hiërarchische structuur mogelijk: oftewel, complexere metingen dan allee herhaalde metingen binnen personen.
  • MLA kan ontbrekende gegevens verwerken. Bij RM mogen geen missings zijn.
  • MLA kan gegevens verwerken waarbij er variatie zit in exacte timing van gegevensverzameling.
  • MLA kan, in tegenstelling tot RM, omgaan met afhankelijke variabelen die geen continu meetniveau hebben.
  • MLA werkt ook als de onderzoeksopzet niet gebalanceerd is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Assumpties one-way ANOVA

A
  • Assumpties van normaliteit (Shapiro wilk)
  • Assumpties van homogeniteit van varianties (Levene’s)
  • Onafhankelijkheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent robuuste toets

A

Wanneer een toets robuust is dan kan in bepaalde gevallen, ook als er niet voldaan is aan de assumpties van normaliteit of homogeniteit, nog steeds deze toets uitgevoerd worden. Het kan wel zijn dat de toets minder onderscheidend vermogen heeft dan wanneer de assumpties niet geschonden worden. Voorbeelden van robuuste toetsen:
• One way ANOVA.
• T-toets bij meer dan 100 N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Assumpties voor factoriële ANOVA (two way)

A
  • De steekproef moet bestaan uit onafhankelijke deelnemers.
  • De afhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn voor elke combinatie van groepen van de onafhankelijke variabele.
  • Homogeniteit van varianties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

assumpties voor T-toets

A

Normaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer post-hoc en wanneer contrast

A

Als je geen specifieke hypotheses hebt en alle groepen met elkaar wilt vergelijken dan doe je post-hoc. Heb je wel specifieke hypotheses dan kijk je naar contrasten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarden R

A
De waarden van R zijn als volgt:
• Triviaal: tussen -0.1 en 0.1
• Klein/zwak: tussen -0.1en -0.3
• Middelgroot: tussen -0.3 en -0.5
• Groot: tussen -0.5 en -0.7
• Zeer groot: kleiner dan -0.7 of groter dan 0.7
17
Q

Waarden Cohens D

A
• Triviaal tussen -0.20 en 0.20
• Klein/zwak tussen -0.20 en -0.50
• Middelgroot: tussen-0.50 en -0.80
• Groot: tussen -0.80 en -1.30
• Zeer groot: kleiner dan -1.30 en groter dan 1.30
- = negatief effect. + = positief effect
18
Q

Waarden omega kwadraat

A
  • Triviaal: lager dan 0.01
  • Klein/zwak: tussen 0.01 en 0.06
  • Middelgroot/middelsterk: tussen 0.06 en 0.14
  • Groot/sterk: Groter dan 0.14
  • Zeer groot: geen richtlijn voor.
19
Q

Waarden partial N kwadraat

A

Een indicatie om partial N2 te interpreteren is: rond 0,01 is een klein effect, rond 0,06 is een gemiddeld effect en rond 0,14 is een groot effect.

20
Q

Covariaat

A

Een variabele die je aan een analyse kan toevoegen wanneer je verwacht dat deze verband heeft met de afhankelijke variabele. Doordat de covariaat een verband heeft met de afhankelijke variabele verklaart deze een deel van de variantie van de afhankelijke variabele. Dit deel van de variantie is de zogenoemde storende variantie die je door het experiment niet wilt of kunt verklaren. Covariaat wordt ook wel controlevariabele genoemd en is een predictor op interval of hoger meetniveau.

21
Q

F-waarde bij ANCOVA

A

Hoe groter de F-waarde hoe groter het effect van de manipulatie en hoe lager de p-waarde die daarbij hoort. De F waarde kan groter worden door:
• Meer te verklaren met het experiment.
• De totale te verklaren variantie van de afhankelijke variabele te verkleinen.
Doordat de covariaat een stukje van de variantie van de afhankelijke variabele kan verklaren, blijft er bij gebruik van de covariaat minder ‘te verklaren’ variantie over. De variantie wordt dus kleiner en de F-waarde wordt groter.

22
Q

Twee manieren om storende ruis te controleren

A

• Experimentele manier: correcte randomisatie zorgt ervoor dat de ruis zo klein mogelijk is.
• Statistische manier: een covariaat wordt toegevoegd om storende ruis weg te nemen.
De experimentele manier verkiest voorkeur maar dit is niet altijd haalbaar, bijvoorbeeld bij quasi-experimenten.

23
Q

Twee redenen om covariaat op te nemen in ANOVA

A
  • Het verkleinden van de binnengroepenvariantie.

* Elimineren van storende variabelen.

24
Q

ANCOVA

A

Een analyse met predictoren van categorische en continu meetniveau. Een ANCOVA wordt gebruikt wanneer je groepen vergelijkt op een afhankelijke variabele en verwacht dat er een andere variabele (de covariaat), naast de onafhankelijke variabele, ook invloed heeft op de afhankelijke variabele

25
Q

Regressie analyse

A

Een model met enkel covariaten. Dus enkel predictors (onafhankelijke variabelen) op interval of hoger meetniveau.

26
Q

Assumpties van de covariaat

A
  • Onafhankelijkheid van het effect van de covariaat en de onafhankelijke variabele.
  • Homogene regressiehellingshoeken (parallelle regressielijnen)
27
Q

Assumptie van homogeniteit van regressielijnen

A

Één van de assumpties van ANCOVA is de homogeniteit van regressielijnen. Als de assumptie geschonden is kan de ANCOVA niet uitgevoerd worden. Dat zou namelijk betekenen dat de afhankelijke variabele bepaald wordt door een interactie tussen de onafhankelijke variabele en de covariaat. Je kan dit toetsen door in het model een
interactie effect op te nemen tussen de variabele die wordt gebruikt als covariaat en de onafhankelijke variabele. Hierdoor wordt getoetst of er een interactie is.

28
Q

Hoe check je of de covariaat onafhankelijk is?

A

Dit doe je middels een gewone ANOVA (one way). Je vergelijkt de scores met de interventie als onafhankelijke variabele en de potentiële covariaat als afhankelijke variabele. Als de verschillen tussen de groepen op de potentiële covariaat niet significant is (dus p = groter dan 0,05), dan wordt ervan uitgegaan dat de covariaat onafhankelijk is van de interventie. Je hebt dan aangetoond dat de groepen niet significant verschillen op de covariaat. Je kunt deze variabele dan gebruiken als covariaat voor de ANCOVA.

29
Q

ANCOVA en post hoc

A

Zodra een covariaat is opgenomen in een model is het niet meer mogelijk om post-hoc analyses te draaien. Je zult dus contrasten moeten opvragen.

30
Q

ANCOVA en gemiddelden

A

Zodra een covariaat is opgenomen kunnen ‘normale’ gemiddelden niet meer worden gebruikt omdat deze zijn aangepast voor de covariaat. De aangepaste gemiddelden kunnen worden opgevraagd via ‘estimated-marginal means’.

31
Q

Interpreteren van de covariaat

A

Op het moment dat je de relatie tussen de covariaat en de afhankelijke variabele wilt interpreteren zul je eerst een regressie uit moeten voeren. Je interpreteert
vervolgens niet alleen op de significantie van de p-waarde, maar ook de richting van de b-waarde. Is deze positief of negatief?