Thema 2 woorden week 3 Flashcards
1
Q
koesteren
A
Liefhebben
2
Q
verafschuwen
A
Een erge hekel hebben aan.
3
Q
Intuïtief
A
Op gevoel.
4
Q
rationeel
A
Met verstand.
5
Q
uiteraard
A
Natuurlijk, wat iedereen zo begrijpt
6
Q
barstenvol
A
Overvol.
7
Q
ideaal
A
Zo goed als je maar kunt wensen.
8
Q
dierbaar
A
Iets of iemand waarvan of wie je veel houdt.
9
Q
fijnzinnig
A
Met veel gevoel.
10
Q
de woordspeling
A
Een grapje met woorden.
11
Q
sympathiek
A
Heel aardig.
12
Q
een hart van goud hebben
A
Als iemand heel vriendelijk en behulpzaam is, heeft hij een hart van goud.