Thema 2 woorden week 1 Flashcards
1
Q
opknappen
A
Iets herstellen, het weer in orde maken
2
Q
slopen
A
Een gebouw afbreken.
3
Q
verenigen
A
Bij elkaar brengen.
4
Q
scheiden
A
Uit elkaar halen.
5
Q
met andere woorden
A
Dit gebruik je als je iets nog een keer zegt of schrijft, maar op een andere manier.
6
Q
overplaatsen
A
Iets of iemand naar een andere plek overbrengen.
7
Q
het onderkomen
A
Een plek om te wonen, onderdak,
8
Q
verdoven
A
Een mens of dier gevoelloos maken voor pijn, of een deel van het lichaam gevoelloos maken.
9
Q
hartverscheurend
A
Zo erg of droevig dat jer er onzettend verdrietig van wordt.
10
Q
wijken
A
Uit de weg gaan aan de kant gaan.
11
Q
toestromen
A
Als ergens veel mensen op afkomen.
12
Q
geen poot meer verzetten
A
Op dezelfde plek blijven.