Thema 2 woorden week 1 Flashcards

1
Q

opknappen

A

Iets herstellen, het weer in orde maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

slopen

A

Een gebouw afbreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verenigen

A

Bij elkaar brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

scheiden

A

Uit elkaar halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

met andere woorden

A

Dit gebruik je als je iets nog een keer zegt of schrijft, maar op een andere manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

overplaatsen

A

Iets of iemand naar een andere plek overbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het onderkomen

A

Een plek om te wonen, onderdak,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verdoven

A

Een mens of dier gevoelloos maken voor pijn, of een deel van het lichaam gevoelloos maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hartverscheurend

A

Zo erg of droevig dat jer er onzettend verdrietig van wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wijken

A

Uit de weg gaan aan de kant gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

toestromen

A

Als ergens veel mensen op afkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geen poot meer verzetten

A

Op dezelfde plek blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly