Thema 2 Week 3 Flashcards

1
Q

Heel erg blij. Je bent tevreden

A

Opgetogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Niet blij,mopperend

A

Chagrijnig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Als iemand ergens een nadeel van heeft

A

Ten koste van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Als iemand ergens een voordeel van heeft

A

Ten bate van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aan elkaar vastmaken van meerdere dingen, mensen of zaken

A

Verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In het begin,eerst

A

Oorspronkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Meemaken,ervaren

A

Ondervinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Enorm

A

Ontiegelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat je gebruikt om iets gemakkelijker te kunnen doen

A

Het hulpmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dit hebben mensen die nieuwe of mooie dingen kunnen bedenken of maken

A

De creativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Weten hoe iets moet

A

Onder de knie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Niet doorgaan

A

Van de baan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly