Thema 2 Week 2 Flashcards
1
Q
Ontspannen,rustig
A
Relaxed
2
Q
Druk en zenuwachtig niet rustig.
A
Opgewonden
3
Q
Een roeispaan. Een stok met één kant een plat gedeelte
A
De riem
4
Q
De beweging die de riem van een roeiboot door het water maakt
A
De haal
5
Q
Een uitnodiging
A
De invitatie
6
Q
Meer dan nodig is
A
Overtollig
7
Q
Ergens anders
A
Elders
8
Q
De resten van een boot,auto of een vliegtuig na een ongeluk
A
Het wrak
9
Q
Zachtjes op en neer bewegen door de golven
A
Deinen
10
Q
Streng. Als je een beslissing hebt genomen en je verandert die niet meer
A
Onverbiddelijk
11
Q
Het gaat helemaal mis
A
Uit de hand
Lopen
12
Q
Onder controle houden
A
In toom houden