Thema 2 Huid en Epitheel Flashcards

1
Q

Wat zijn de kenmerken van epitheel?

A
  • Aaneengesloten (celverbindingsstructuren)
  • Polariteit
  • Basale membraan
  • Niet doorbloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is tussen cellen de afsluitende verbindingen en uit welk eiwit bestaat dat?

A

Tight Junctions, occludine en claudine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke hechtende verbindingen zijn er?

A

Adhesion belts (zonula adherens) en desmosomen (macula adherens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke verbindingsstructuren bevatten het eiwit cadherine?

A

Adhesion belts en desmosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke structuren verbindt adhesion belts?

A

Actinefilamenten van het cytoskelet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke structuren verbindt desmosomen?

A

Intermediaire filamenten van het cytoskelet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke verbindingsstructuren bevatten het eiwit integrine?

A

Hemidesmosomen en focal adhesions.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de functies van het basale membraan? Noem er vijf.

A
  • Stevige verbinding epitheel en bindweefsel
  • Compartimentalisatie
  • Filtratie
  • Structuur voor cellen tijdens de regeneratie
  • Signaal en signaaloverdracht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe krijgt het epitheel zijn voedingsstoffen binnen?

A

Epitheel bevat geen bloedvaten, maar de bloedvaten in het onderliggende bindweefsel zorgen voor de aan- en afvoer van voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar vindt men in het lichaam eenlagig plaveiselepitheel?

A

In de capillairen en de longblaasjes (veel diffusie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar vindt men in het lichaam eenlagig cilinderepitheel?

A

In de darm (veel actief transport middels kanalen en poorten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar vindt men in het lichaam meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel?

A

De slokdarm (bescherming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar vind men in het lichaam pseudomeerlagig cilinderepitheel met vervangcellen en trilharen?

A

In de trachea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem kenmerken van cellen die veel eiwitten produceren.

A
  • Veel rER (vaak basaal gelegen)
  • Groot Golgi-apparaat
  • Apicaal veel ruimte voor granula
  • Kern daardoor basaal gelegen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke soorten secretie zijn er?

A
  • Merocrien
  • Apocrien
  • Holocrien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten vorm klieren zijn er?

A
  • Tubulair
  • Acinair
  • Alveolair
17
Q

Zie afbeelding 8. Welke soorten klieren zijn hier afgebeeld?

A

Acinaire klieren

18
Q

Wat doen sereuze klieren?

A

Zij geven een waterig product af die niet geglycolyseerd is. De pas, kleuring voor suikers is dus negatief.

19
Q

Uit welke lagen bestaat het epidermis? Geef voor elke laag ook een kenmerk aan.

A

Stratum corneum: hoornlaag
Stratum lucidum: hier hebben de cel geen kern meer, maar ze zijn nog niet verhoornd.
Stratum granulosum: bevatten veel granulae (productie keratine)
Stratum spinosum: cellen veranderen van cilindrisch naar kubisch
Stratum basale: laag van 1 cel dik en deze zijn cilindrisch gevormd.

20
Q

Welke cellen zijn de “bewoners” in het bindweefsel? Noem er zes.

A

Fibroblast, mestcellen, macrofagen, vetcellen em embryonale mesenchymcellen.

21
Q

Welke stoffen scheidt een mestcel uit? Benoem ook de functie.

A
  • Histamine: verwijd bloedvaten en vergroot diffusie door bloedvatwand.
  • Heparine: vermindert bloedstolling
  • ECF: aantrekken eosinofiele en neutrofiele granulocyten
22
Q

Welke cellen zijn de ‘passanten’ in het bindweefsel. Noem er zes.

A

Neutrofiele granulocyt, monocyt, basofiele granulocyt, eosinefiele granulocyt, lymfocyten, plasmacel

23
Q

Wat is de functie van eosinefiele granulocyten?

A

Ze geven histaminase af die histamine afbreken en ze remmen daarmee de ontstekingsreactie.

24
Q

Waar vinden we straf geordend bindweefsel?

A

Pezen en ligamenten

25
Q

Waar vinden we straf ongeordend bindweefsel?

A

In de dermis van de huid.

26
Q

Waar vinden we type I collageen?

A

In de huid, botten en ligamenten

27
Q

Waar vinden we type II collageen?

A

Kraakbeen

28
Q

Waar vinden we type III collageen?

A

Losmazig bindweefsel

29
Q

Wat zijn fibrillair- geassocieerde collageenstructuren?

A

Grote cellen waar kleine collageenmoleculenn aan zitten.

30
Q

Welke typen collageen zijn er te vinden in het basale membraan?

A

Type IV: structuur aan het basale membraan.

Type VII: ankereiwitten, waardoor het weefsel goed vast blijft zitten aan het basale membraan.

31
Q

Waaruit bestaat een collageenmolecuul?

A

Drie pro-α collageenmoleculen met het aminozuur glycines. De prolines en de lysines krijgen een OH-groep. Deze worden vervolgens in elkaar gedraaid tot een pro-collageenmolecuul., ,

32
Q

Wat bepaalt het elastische vermogen van elastische collageenvezels?

A

De elastine en fibrilline microfibrillen.

33
Q

Wat is een kenmerk van reticulaire collageenvezels?

A

Ze hebben duidelijke vertakkingen.

34
Q

Waaruit bestaat de grondsubstantie? Noem er vijf.

A

Glycosaminoglycanen (GAGs), proteoglycanen, proteoglycaan agreggaat, multiadhesieve glycoproteïnen, water.

35
Q

Waaruit bestaat het dermis? Noem 2 lagen.

A

Papillaire dermis (losmazige bindweefsel) en het reticulaire dermis (straf ongeordend bindweefsel)

36
Q

Hoe kan men talgklieren herkennen op een preparaat?

A

Het zijn grote witte cellen met resten van blaasjes erin.

37
Q

Wat zijn de functies van de huid? Noem er vijf.

A
Bescherming
Immunologische informatie
Homeostase
Sensorische informatie
Endocriene functie
Exocriene functie
Absorptie van vetoplosbare substanties
38
Q

Waarvoor wordt een PAS-kleuring gebruikt?

A

Om suikers te kleuren.