Thema 1 Bouwplan en Ontwikkeling Flashcards

1
Q

Welke kant wordt de onderkant van de voeten genoemd?

A

Plantaire zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke kant wordt de voorkant van het been genoemd?

A

Ventraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem het verloop van de arteriën uit de rechterventrikel.

A

Aorta ascendens - arcus aortae - aorta descendens thoracalis - aorta descendens abdominalis - a. iliaca communis dextra of sinistra- a. illiaca communis interna of externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zie afbeelding 1: benoem de verschillende onderdelen van de wervels.

A

Zie afbeelding 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem de 3 laterale buikwandspieren en de mediale buikwandspier.

A
Lateraal:
M. obliquus externus abdominis
M. Obliquus internus abdominis
M. Transversus abdominis
Mediaal:
M. rectus abdominis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem in afbeelding 3 de onderdelen van het hart.

A

Zie afbeelding 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke klep zien we in afbeelding 4, en waarom is dat?

A

De tricuspidalisklep, omdat het uit een drietal klepslibben bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is afbeelding 5 diastole of systole, waarom?

A

Diastole, omdat in deze fase de ventrikels worden gevuld en hierbij zijn de atrioventriculaire kleppen open.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een glomerulair netwerk?

A

Een capillair netwerk dat niet geschakeld is tussen zuurstofrijke arteriën en zuurstofarme venen, maar is geschakeldd tussen twee zuurstofrijke arteriën (wondernetwerkje).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke soorten arteriën kunnen we onderscheiden en wat is hun functie?

A

Arteriën van het elastische type (moeten de druk van het hart ontvangen), en arteriën van het musculaire type (pompen het bloed door het hele lichaam).
Arteriolen: de stevigheid van deze wanden zorgt voor de graad waarmee het capillaire netwerk wordt gevuld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uit welke lagen bestaat de vasculaire wand en uit welke structuren bestaan de verschillende lagen?

A

Tunica intima: endotheel en onderliggende laag van bindweefsel (vooral elastische vezels).
Hiertussen zit de lamina elastica interna.
Tunica media: glad spierweefsel in een raamwerk van collageen, e n elastische vezels.
Hiertussen zit het lamina elastica externa.
Tunica adventitia: collagene weefsels waardoor het bloedvat gestabiliseerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen anastomose en arterio-venous shunts?

A

Anastomose is gewoon een omleiding die direct kan ontstaan na een bloedprop. Arterio-venous shunts worde expres en gereguleerd toegepast om bijvoorbeeld warmteafgifte bij de huid te beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke arteriën doen niet aan anostomose?

A

Ware terminale arteriën.

Functionele eindarteriën kunnen wel anastomosen aangaan, maar dit is niet voldoende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zie afbeelding 7, welk soort capillair is dit?

A

Gefenestreerd capillair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem twee grote lymfevaten in het lichaam en waaruit ze lymfe opnemen.

A

Ductus thoracicus: buis vanuit de onderste ledematen.

Ductus lymphaticus Dexter: lymfe uit de rechter bovenextremiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem het verschil in functie tussen secundaire en primaire lymfeorganen

A

Primaire lymfatisch orgaan: zijn betrokken bij vorming, maturatie (=rijping) en ontwikkeling van immuuncellen. Voorbeelden hiervan zijn de thymus (T-lymfocyten) en het beenmerg (B-lymfocyten).
Secundaire lymfatische organen gaan over de lymfocyten die bij het imuunsysteem horen, bijv. antigeenpresentatie, multiplicatie van lymfocyten en formatie van antilichamen. Voorbeelden hiervan zijn: de milt, lymfeknopen van de mucosa (MALT) en de ring van Waldeyer-Hartz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beschrijf het proces van de bevruchting.

A

De spermacellen moeten door de zona pellucida van de eicel komen, en ze breken door deze schil met speciale enxymen uit hun acrosoom (kop). Als 1 spermacel met het membraan van de eicel versmelt, vindt er een corticale reactie plaats en wordt de zona pellucida ontoegankelijk voor andere spermacellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem in chronologische volgorde de stappen van de embryologische ontwikkeling tot de neurulatie en vermeld daarbij de dagen.

A
Dag 1 Bevruchting
Dag 4-6 Blastulatie
Dag 4 Implantatie
Dag 5-13 Placentatie
Dag 13-18 Gastrulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Benoem de fasen van de menstruatiecyclus

A
  • Menstruele fase (4-5 dagen): de menstruatie
  • Proliferatiefase (9 dagen): follikels groeien en endometrium wordt dik.
  • Luteale/secretoire fase (13 dagen):: gaat samen met ontwikkeling, functie en groei van gele lichaam. De klieren worden groter en het endometrium wordt dikker omdat het meer vloeistof opneemt. . Deze fase is na de ovulatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Van wanneer tot wanneer moet de moeder foliumzuur slikken, en wat voorkomt zij hiermee?

A

Van 4 weken voor de bevruchting tot 8 weken na de bevruchting. Hierdoor beperkt de moeder de kans op het krijgen van een kindje met spina bifida.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uit welke onderdelen van de kiemlagen komen welke structuren?

A

Ectoderm:
- Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel (huid)
- Meerlagig kubisch epitheel (klieren)
Mesoderm:
- Axiaal mesoderm (notochord): hieruit ontstaat niks, maar induceert de ontwikkeling vvan het centrale zenuwstelsel.
- Paraxiaal mesoderm: Hieruit ontwikkelen somieten (derma/myo/sclerotomen). Ook het buikvlies en bloedcellen
- Zijplaat mesoderm: de bekleding van de intramebryonale coeloomholte.
Endoderm: eenlagig cilindrisch epitheel, meerlagig cilindrisch + vervangcellen, overgangsepitheel (blaas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom wordt het ectoderm in het midden hoger?

A

De cellen op het ectoderm hebben receptoren voor deze hormonen en als de drempelwaarde wordt bereikt, gaat de ectodermcel zich differentiëren. Dus vooral om de chorda, waar de concentratie het hoogst is, gaan de ectodermcellen zich differentiëren. Hierna ontwikkelen ze zich tot de neurale plaat en vervolgens de neurale buis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Benoem alle andere cellen in het centrale zenuwstelsel dan de neuronen en deel ze in in perifeer en centraal. Vermeld daarbij ook hun functie.

A

Centraal:
- Astrocyten: uitlopers bedekken alle onbeschermde oppervlakken van neuronen.
- Oligodendrocyten: vormen een myelineschede om de axonen.
- Ependymcellen: bekleedt holtes in het brein en vormen een permeabele barrière tussen cerebrospinale en extracellulaire vloeistof.
- Microgliaccellen: fagocytose.
Perifeer
- Satellietcellen: astrocyt van het PZS, bedekken alle blote oppervlakten.
- Schwanncellen: vormen myelineschede, en bedekken ook ongemyeliniseerde axonen (remak-bundel)

24
Q

Wat is het enterische zenuwstelsel?

A

Het zenuwstelsel van de darmen zelf.

25
Q

Wat is het verschil tussen een sulcus en een gyrus?

A

Een sulcus is een hersengreove en een gyrus is een hersenwinding.

26
Q

Benoem de 3 meningen die om het ruggenmerg liggen en noem de holtes die daar tussen liggen.

A
  • Pia mater
  • Subarachnoïde holte (schokdemper en voorziening van bloed).
  • Arachnoïdia (bloedvaten)
  • Subdurale holte
  • Dura mater (taai vlies)
  • Epidurale holte (vet en veneuze plexussen)
27
Q

Welke van de drie holtes om het ruggenmerg is een virtuele holte

A

De subdurale holte.

28
Q

Tot welke wervel gaat de durazak? Waarmee zit hij vast?

A

S2, filium terminale

29
Q

Hoe lopen de ligamenten denticulata?

A

Zitten vast aan de durazak en lopen door de subarachnoide holte. Hiermee bevestigen ze de plaats van het ruggenmerg in de durazak.

30
Q

Hoe worden verdikkingen in het ruggenmerg genoemd?

A

Intumescenties

31
Q

Waar liggen de sensibele neuronen?

A

In het spinale ganglion.

32
Q

Tot welke wervel reikt het ruggenmerg? Wat bevindt zich daaronder?

A

Tot L2, daaronder zit de lumbale cisterne die gevuld is met subarachnoïde liquor en spinale wortels. De bundels spinale wortels in de lumbale cisterne wordt cauda equina genoemd.

33
Q

Wat zijn pseudo-unipolaire neuronen?

A

De eerste sensorische zenuw die het CZS binnengaat.

34
Q

Wat zit er tussen de voorhoorn en de achterhoorn? Uit welke onderdelen bestaat dit gedeelte?

A

Intermediair grijs, dit is het integratiecentrum van het brein, die kan worden opgebouwd uit lagen:

  • Laterale motorkolom: bedienen van extremiteiten
  • Mediale motorkolom: aansturing rompspieren.
35
Q

In welke takken splitst de spinale zenuw zich op en waar gaan deze naartoe?

A

Dorsale takken: epaxiale spieren (rugspieren).

Ventrale takken: hypaxiale spieren (rompspieren) en extremiteiten.

36
Q

Wat is het verschil tussen spinale en perifere zenuwen als het gaat om het gebied dat ze innerveren?

A

Spinale zenuwen innerveren een segment en perifere zenuwen combineren axonen van verschillende spinale zenuwen en innerveren een gebied dat niet hetzelfde is als een segment.

37
Q

Benoem in afbeelding 8 de hersenzenuwen

A
  1. Olfactorius
  2. Opticus
  3. Oculomotorius
  4. Trochlearis
  5. Trigeminus
  6. Abducens
  7. Facialis
  8. Vestibulocohclearis
  9. Glossopharyngeus
  10. Vagus
  11. Accessorius
  12. Hypoglossus
38
Q

Bij welk soort autonoom zenuwstelsel vindt Mydriasis plaats?

A

Sympatische zenuwstelsel

39
Q

Uit welke onderdelen bestaat de warmteregulatie in de huid?

A

Sudomotor: zweetkliertjes
Vasomotor: bedienen capillaire vaten
Pilomotor: bedienen haartjes

40
Q

Bij welk soort autonoom zenuwstelsel vindt Miosis plaats?

A

Parasympatische zenuwstelsel.

41
Q

Bij welk soort autonoom zenuwstelsel vindt accomoderen van de lens plaats?

A

Parasympathische zenuwstelsel.

42
Q

Wat is het verschil in lengte van axonen tussen sympatische en parasympatische vezels?

A

Sympatische vezels hebben een korte preganglionaire zenuw en een lange postganglionaire zenuw.
Parasympatische vezels hebben een lange preganglionaire zenuw en een korte postganglionaire zenuw.

43
Q

Wat is het verschil in locatie van de preganglionaire neuronen bij sympatisch en parasympatisch.

A

Parasympatisch: neuronen liggen in de hersenstam en het sacrale ruggenmerg
Sympatisch: neuronen liggen in het thoracale ruggenmerg en bovenste stukje lumbaal.

44
Q

Wat is het verschil in de locatie van het postganglionaire neuron bij sympatisch en parasympatisch?

A

Parasympatisch: in de wand van de organen of een perifeer ganglion.
Sympatisch: paravertebraal of perifeer ganglion.

45
Q

Wat is het verschil in neurotransmitter bij sympathisch en parasympatisch?

A

Parasympatisch: acetylcholine
Sympatisch: (nor)adrenaline.

46
Q

Welke prenatale onderzoeken kunnen er worden uitgevoerd en wanneer worden deze uitgevoerd?

A

Termijnecho/trimester echo: rond 10 weken
20 weken echo: 20 weken
Geavanceerde echo
Invasief onderzoek (vlokkentest of amniocentese)/

47
Q

Wat betekent echodens?

A

Het kleurt wit op echo’s.

48
Q

Op welke manieren kan echografie worden uitgevoerd?

A

Transvaginaal of transabdominaal.

49
Q

Wat is er na 4 weken zwangerschap op de echo te zien?

A

De zwangerschapsring

50
Q

Wanneer is voor het eerst een hartactie te meten?

A

Bij 5 weken zwangerschap.

51
Q

Wanneer zijn alle embryonale delen beter zichtbaar?

A

Bij 7 weken zwangerschap

52
Q

Op welke delen wordt er gecontroleerd bij een eerste trimesterecho?

A
  1. Intra- of extra-uterine graviditeit.
  2. Intactheid (is er hartactie?)
  3. Eenling of meerling
  4. Termijnbepaling
  5. Afwijkingen
53
Q

Wat is een mola zwangerschap? Welke soorten onderscheiden we hierin?

A

Een mola zwangerschap is een vorm van een niet-intacte zwangerschap. De placenta is wel doorontwikkeld, maar de embryo is niet ontwikkeld of onderontwikkeld.
Er zijn twee soorten:
- Complete mola: De eicel is leeg qua DNA, en de embryo krijgt alleen genetisch materiaal van de vader. Er zijn blazige chorionvlokken te zien, maar geen embryo
- Incomplete mola: hierbij wordt de eicel door twee zaadcellen tegelijkertijd bevrucht. Er ontstaat dus wel een embryo, maar deze is onderontwikkeld.

54
Q

Welke soorten eeneiige gemelli kunnen er ontstaan en bij welke dagen kunnen deze ontstaan?

A
  • dag 1-3 Dichoriaal en diamniotisch: de embryo’s hebben elk een eigen placenta en een eigen amnionholte
  • dag 4-9 diamniotisch, monochoriaal: de embryo’s hebben een eigen dooierzak, maar een gedeelte placenta.
  • dag 10-12 mono-amniotisch en monochoriaal: de embryo’s hebben zowel een gedeelte placenta als een gedeelte amnionholte.
55
Q

Wat zegt de labda-sign over de embryo’s?

A

De labdasign is het punt waar de vliezen van beide amnionholtes samenkomen. Als deze wit is, dan hebben de embryo’s een eigen placenta. Als deze zwart is: dan hebben de embryo’s een gezamenlijke placenta.

56
Q

Welke soorten kunnen we onderscheiden bij een spina bifida?

A

Spina bifida occulta, meningocele en myleomeningocele.

57
Q

Wat is een gastroschizis/omphalocele?

A

Een gedeelte van de buik sluit niet goed om de navelstreng.