thema 2 factoriele designs Flashcards

1
Q

ANOVA

A

Analysis of Variance = variantieanalyse, toetsingsprocedure om na te gaan of de populatiegemiddelden van meer van twee groepen van elkaar verschillen. F-test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

F-test, F-toets

A

dmv de f-toets kun je nagaan of de gemiddelden van alle groepen aan elkaar gelijk zijn. De uitkomst staat in de tabel ANOVA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Toetsingsgrootheid F

A

onder de nulhypothese een f-verdeling met m-1 vrijheidsgraden in de teller en n-1 in de noemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

F-waarde 1

A

gemiddelde van alle groepen is gelijk. De nulhypothese wordt niet verworpen (= de gemiddelde van de groepen zijn aan elkaar gelijk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is f-waarde groot genoeg om nulhypothese te verwerpen?

A

adhv de bijbehorende p-waarde wordt besloten nulhypothese wel/niet te verwerpen. (

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe na te gaan welke groepen significant van elkaar verschillen?

A

Post hoc tests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

post hoc tests

A

algemene term voor toetsen die uitgevoerd worden na de algemene statistische test (ANOVA) om significantie te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom post hoc tests uitvoeren. 2 redenen.

A
  1. bij een gevonden significant verschil in gemiddelden tussen meerdere groepen, het verschil tussen exact welke twee groepen is dan significant?
  2. het corrigeren van de family-wise errord ie ontstaat bij een toets die ‘onder water’ eigenlijk bestaat uit meerdere kleinere significantie toetsen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

family-wise error

A

als je veel verschillende mogelijke hypothesen toetst de kans toeneemt dat er onterecht een effect gevonden wordt (significant bestempeld), dit ongewenste effect wordt family-wise error genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bonferroni correct post hoc tests

A

Statistische methode ter bestrijding van het probleem van kanskapitalisme. het corrigeren van de toegenomen kans op het onterecht vinden van een significant effect. de alpha wordt gedeeld door het aantal getoetste vergelijkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet de bonferroni correctie?

A

om het oorspronkelijke significantieniveau te behouden moet volgens bonferroni-correctie het significantieniveau verkleind worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Assumpties

A

voorwaarden waaraan voldaan moet worden bij uitvoeren van tests.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorwaarde normaliteit

A

verdeling in onderzoeksgroep is normaal gedistribueerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorwaarde gelijke varianties/homogeinity of variance/homoscedasticiteit

A

Variantie is de standaarddeviatie in het kwadraat, en geeft ons dus de mate van spreiding aan. de spreiding dient per groep die je gelijkens bij benadering gelijk te zijn. Maw spreiding dient per groep niet significant van elkaar af te wijken. Dit test je door levene’s toets/test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Levene’s test

A

toets die nagaat of de varianties in een aantal normaal verdeelde populaties van elkaar verschillen. Bestaat er gelijkheid in variantie tussen 2 groepen. Als de Levene’s test significant is: GEEN gelijkheid in varianties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kanskapitalisme

A

bij iedere toets loopt de onderzoeker risico van 5% op type I fout, en de kans om op minstens een toetn onterecht de nulhypothese te verwerken neemt bij iedere toets toe.

17
Q

welke twee manieren heeft een onderzoeker om type I fouten op te lossen?

A
  1. het aantal toetsen verminderen, dat kan door contrasten stellen en omnibustoetsen. 2. de alpha strenger te maken, door te kiezen voor een post-hoc-correctiefactor.
18
Q

omnibustoetsen

A

kies een toets die eerst een algemeen effect toetst, en toets specifieke vergelijkingen pas als de omnibustoets aangeeft dat er ergens een verschil is.

19
Q

contrasten opstellen

A

a-priori bedenken welke vergelijkingen van belang zijn en welke niet.

20
Q

manipulatiechecks.

A

manieren om de interne validiteit van experiment te waarborgen.

21
Q

welke twee vragen wil onderzoeker beantwoorden bij manipulatiechecks?

A
  1. heeft de manipulatie het beoogde effect gehad? 2. heeft de manipulatie onbedoeld een effect gehad op andere variabelen dan beoogd?
22
Q

over welke variabelen gaan de manipulatiechecks?

A

manipulatiechecks gaan over verbanden met variabelen die niet de afhankelijke variabele zijn.

23
Q

cross-over effect

A

wanneer een manipulatie in een conditie zich gedraagt alsof het een manipulatie was in een andere conditie