Thema 2 Flashcards
Atoombouw
atoommodel volgens dalton
1803
atomen zijn onaantastbare, massieve bolletjes, onderling verschillend in volume, massa en nog andere eigenschappen
atoommodel volgens Thomson
1897
positieve grondmaterie en een aantal hierin gebedde negatieve geladen elektronen die vooral aan de buitenzijde te vinden zijn
Rutherford
1912
zeer kleine centrale kern die de totale positieve lading en de ganse massa v/h atoom herbergt, en een aantal elektronen die op relatief grote afstand cirkelen rond de atoomkern
hoe verschillende de atomen onderling
in massa => som van hun protonen en neutronen in kern verschilt
in ladingshoeveelheid => aantal protonen verschilt
massagetal
= som van het aantal protonen en neutronen in de kern
atoomnummer
plaatsnummer PSE
aantal protonen in de kern
aantal neutronen in de kern
massagetal - atoomnummer
wat zijn isotopen
wanneer elementen hetzelfde atoomnummer hebben (= zelfde aantal protonen), maar verschillen in kernmassa (= verschillende aantal neutronen)
atoommodel volgens Bohr
atoom bezit 7 energieniveaus (=schillen) rond de kern,
elektronen op zelfde schil = zelfde energie-inhoud
wat is het hoofdkwantumgetal
de schillen rond de kern
met nummering 1-7 of letters K-Q
hoeveel elektronen op elke schil?
2n² (n= schilnummer)
K-schil = 2
L-schil = 8
M-schil = 18
N-Q = 32
waar bevinden de elektronen zich het liefst + WAAROM?
zo dicht mogelijk bij de kern
=> energetisch laagste toestand
hoeveel elektronen maximaal op de buitenste schil die elektronen bevat
8
atoommodel sommerfield
1916
elke hoofdschil onverdeeld in subniveaus (s,p,d,f)
deze subniveaus hebben een nevenkwantumgetal I
atoommodel zeeman
1919
toevoeging magnetische niveaus
verdeling magnetische niveaus per subniveau
s => 1 magnetisch niveau
p => 3 magnetische niveau
d => 5 magnetische niveau
f => 7 magnetische niveau
maximaal elektronen per magnetisch niveau
2
Leg de spin van een elektron uit
elektronen draaien rond hun eigen as => elektronen die bewegen aan een tegengestelde spin trekken elkaar aan, daarom kunnen 2 elektronen samen in hetzelfde magnetisch niveau aanwezig zijn
wat geeft het spinkwantumgetal aan
de richting van de spin
welke kwantumgetallen zijn er
hoofdkwantumgetal n
nevenkwantumgetal I
magnetische kwantumgetal m
het spinkwantumgetal ms
wat is een orbitaal
het denkbeeldige gebied waarin de waarschijnlijkheid om een elektron aan te treffen 90%
welke orbitalen heb je
s, p, d, f
hoe noemen we het atoommodel na de aanpassing van de orbitale
golfmechanisch atoommodel
wat zegt de regel van Hund
het te bezetten subniveau met de laagste energie-inhoud bezit steeds het maximale aantal ongepaarde elektronen
=> elektronen in eenzelfde subniveau worden niet gepaard tenzij het niet anders kan
welke elektronenconfiguraties krijgen voorkeur
- edelgasconfiguratie (s² of s²p6)
- volledig bezet subniveau
- halfbezet subniveau
wat is de indeling in perioden PSE
horizontaal 7 perioden
=> 7 hoofdenergieniveaus
nummer periode = schilnummer buitenste bezette schil
wat is de indeling in groepen PSE
verticaal opgedeeld in 18 groepen
in welke groepen wordt het PSE onderverdeeld
hoofdgroepen A
nevengroepen B
edelgassen 0
Ianthaniden
actiniden
eigenschap van de A-groepen PSE
bij deze elementen wordt de buitenste bezette schil aangevuld met elektronen in s-orbitalen of p-orbitalen
welke elementen zitten in de s-blok
alkalimetalen (1a)
aardalkalimetalen (2a)
welke elementen zitten in de p-blok
aardmetalen (3a)
koolstofgroep (4a)
stikstofgroep (5a)
zuurstofgroep (6a)
halogenen (7a)
edelgassen (0)
eigenschap eldegassen
bezitten stabiele structuur
ns2 np6
geen neiging om bindingen te vormen
=> éénatomig
synoniem edelgassen
inerte gassen
eigenschap nevengroepen
voorlaatste schil opgevuld met elektronen uit het d-orbitalen
lijken chemisch goed op elkaar
synoniemen nevengroepen (2)
overgangselementen
transitie-elementen
eigenschap lanthaniden en actiniden
vormen het f-blok
lijken goed op elkaar
wat is het metaalkarakter
metalen = stabieler door elektronen af te geven
=> vorming positieve ionen/kationen
wat is de evolutie van het metaalkarakter in het PSE
- 1 elektron makkelijker af te geven dan 2
- elektronen afgave gaat makkelijker als buitenste elektronen verder van kern zijn
- sterkste metalen = links onderaan
wat is het niet-metaalkarakter
niet-metalen = stabieler door elektronen op te nemen
=> vormen negatieve ionen/anionen
evolutie niet-metalen in PSE
- 1 elektron makkelijker opgenomen dan 2
- elektronenopname makkelijker als buitenste schil dichter bij kern ligt
- sterkste nM rechts bovenaan
voor wat staat ENW
elektronegatieve waarde
hoe groter de EN-waarde…
hoe sterker de neiging om elektronen naar zich toe te trekken
=> niet-metalen
hoe kleiner de EN-waarde…
hoe sterker de neiging om elektronen af te staan =>
metalen
wat is het OG
= oxidatie getal
= de lading die door het atoom gedragen wordt
OG bij ioverbinding
= komt overeen met de reële ionlading
OG atoombinding
denkbeeldige lading
hoe bepaal je hoogste/laagste OG van groep PSE
hoogste OG = groepsnummer
laagste OG = groepsnummer - 8 (niet bij groep 1-3)
hoe gaat de atoomstraal in een groep + verklaring
klein naar groot
komt door toenemend aantal schillen
hoe gaat atoomstraal in een perioden +verklaring
van groot naar klein (L-> R)
door toenemende lading
uitzonderingen diagonaalregel?
Cr(24)
Cu(29)
Mo(42)
Pd (46)
Ag (47)
Au (79)