Thema 2 Flashcards

1
Q

Welke 4 mechanisme zijn deel van het passieve sta-apparaat van het achterbeen van het paard?

A
  1. Spanzaagmechanisme ( M. flexor digitalis superficialis + m. eroneus tertius)
  2. Knieslotmecahnisme ( Patella + intermediate patella ligament + mediale patella ligament + mediaal tuberculum van femur condyl + M. quadriceps, vastus medialis)
  3. Kogeldraagapparaat (tendo interossus + 2 proximale sesambeentjes + aantal distale sesambeenligamenten)
  4. Checkligament (distale checkligament)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn fibreuze gewrichten?

A

gewrichten die vanuit bindweefsel een benige verbinding vormen (waren ooit bewegelijk) zoals schedelnaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn kraakbeengewrichten?

A

kunnen een beetje in- en uitdeuken maar niet heel veel. bv. overgang ribben-borstbeen, schaambeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn synoviaal gewrichten?

A

2 botdelen bekleed met hyalien kraakbeen waar synovia (gewrichtsvloeistof) tussen zit voor bewegelijkheid. bv. knie, schouder, elleboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waaruit bestaat een synoviaal gewricht?

A

kapsel houdt de synovia bij het kraakbeen. de synovia wordt opgenomen in het kraakbeen en ij beweging er weer uitgeperst. dit zorgt voor voeding van het kraakbeen. heeft extracapsulaire structuren zoals gewrichtsbanden. kunnen ook nog andere structuren bevatten zoals menisci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar is hyalien kraakbeen uit opgebouwd?

A

chondrocyten en matrix van collageen vezels type 2 samen met proteoglycaanaggregaten die extracellulair water binden. collageen zorgt voor de weerstand tegen trekkrachten en proteoglycaanaggregaten voor drukkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is synoviaal membraan opgebouwd?

A

binnenzijde bekleed met vlokken en bevat losmazig bindweefsel naast veel bloed- en lymfevaten. bekleed met A- e B-synoviocyten. A lijkt op macrofaag en B op fibroblast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is synoviaal membraan opgebouwd?

A

binnenzijde bekleed met vlokken en bevat losmazig bindweefsel naast veel bloed- en lymfevaten. bekleed met A- e B-synoviocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn/doen A- en B-synoviocyten?

A

A lijkt op macrofaag en B op fibroblast. beide cellen fagocyteren en secretorisch (hyaluronzuur en eiwitten) vermogen. A meer nadruk op fagocyteren en B op secretie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gradering van patella luxatie?

A
  • Graad 1 =incidentele bevinding zonder kreupelheid. Patella kan uit de groeve gemanipuleerd worden maar springt zelf terug. Er zijn geen klinische symptomen.
  • Graad 2= luxeert regelmatig, met klinische symptomen (pootje in lucht staan). Kan manueel gemakkelijk geluxeerd en teruggeplaats worden.
  • Graad 3= Continue aanwezige luxatie, patella kan in groeve geplaats worden maar springt meteen weg wanneer losgelaten.
  • Graad 4= continue aanwezige luxatie, patella is niet meer in groeve te plaatsen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

osteochondrose latens=

A

vroeg (subklinisch) stadium bij genetische dragers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

osteochondrose manifesta =

A

lokale stoornis endochondrale ossificatie en retentie kraakbeen. kan zich manifesteren maar hoeft niet. verschijnsleen zijn: dier loopt niet lekker maar ook niet echt kreupel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Osteochondrose dissecans (OCD)

A

Vorming van kloven in necrotisch kraakbeen met fragment vorming (kraakbeen of bot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

subchondrale botcyste=

A

influx synoviale vloeistof in kloven of necrose van losse kraakbeenflap. kan ook traumatisch ontstaan zijn (tgv. arthrose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe gaat de ortolani test?

A

Heup in subluxatie brengen door:

  1. dijbeen te adduceren
  2. femur op te drukken richting het bekken
  3. femur te abduceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

MIC- waarde =

A

minimale inhibitoire concencentratie = de minimale concentratie antibiotica die de groei remt

17
Q

MBC=

A

minimal bactericidal concentration = de laagste concentratie die 99.9% van de bacteriën doodt.

18
Q

bacteriocide vs bacteriostatische ratio

A

MBC is altijd hoger dan MIC dus de MBC/MIC ratio bepaald of een antibioticum bacteriostatisch of bacteriocide is. bij een ratio kleiner dan 4-6 is het bacteriocide. bij een groter ratio is het bacteriostatisch

19
Q

osteoporose

A

te weinig calcium in het skelet, verlies van trabekels

20
Q

osteomalacie

A

verweking van het bot

21
Q

osteosclerose

A

een toename van osteogenese door hyperfunctie van de osteoblasten, kan resulteren in beenverdichting

22
Q

spondylose

A

brugvorming over de wervels.

23
Q

Pseudoperosis (draaipoten) kip

A

bij snelgroeiende vleeskuikens. minder stevige cortex dan normaal waardoor onder mechanische belasting het been roteert

24
Q

welke 3 organen spelen een belangrijke rol in de calcium huishouding?

A

Darmen, Bot en nieren

25
Q

Wat gebeurt er als het calcium gehalte in je bloedt neigt de dalen?

A

parathyreoïd hormoon (PTH) wordt gestimuleerd. die zorgt ervoor dat er meer calcium vrijkomt. zet osteoclasten aan om calcium vrij te maken. zorgt dat de nieren minder uitscheiden. zorgt voor het actief worden van Vitamine D. Dit heeft hetzelfde effect als PTH dus versterkt de werking. daarnaast zorgt Vit D voor meer calcium opnamen vanuit de darmen. (mineralisatie van bot en kraakbeeen wordt ook gestimuleerd om overtallig calcium op te slaan en te zorgen dat bot niet helemaal wordt afgebroken)

26
Q

wat gebeurt er als calcium in bloed neigt te STIJGEN?

A

PTH daalt waardoor de osteoclast activiteit verminderd en er verminderde re-absorptie in de nieren plaatsvindt. minder VitD geactiveerd. Calcitonine stijgt. zorgt voor minder activiteit osteoclasten.

27
Q

welke primaire bottumoren komen het vaakste voor?

A
  1. Osteosarcoom
  2. Chondrosarcoom
  3. Fibrosarcoom