thema 10 Flashcards
kenmerken aangeboren gedrag
- aanwezig vanaf geboorte
- doorgegeven van generatie op generatie
- soortspecifieke karakteristiek
- universeel
- minder flexibel
kenmerken aangeleerd gedrag
- niet aangeboren
- individueel karakteristiek -> niet iedereen van dezelfde soort kan even goed tekenen, fietsen, lopen,…
- niet universeel
- verworven tijdens het leven
- wel flexibel
soorten aangeboren gedrag
- reflex
- instinct
voorbeeld reflex
zuigreflex, kniepeesreflex, pupilreflex, vluchtreflex
voorbeeld instinct
moederinstinct, jachtinstinct
soorten aangeleerd gedrag
- gewenning
- inprenting
- nabootsing
- klassiek conditioneren
- operant conditioneren
- trial-and-error
- oefenen
- leren door inzicht
gewenning
onderscheid maken tussen belangrijke en niet-belangrijke -> na tijdje geen reactie meer op onbelangrijke prikkel
inprenting
in de prilste levensfaseleren dieren de vorm/geluid/geur van ouder of geboorteplek -> niet meer vergeten
nabootsing
organismen nemen gedrag van soortgenoten over -> meestal bij jonge dieren
klassiek conditioneren
organisme gaat met reflex reageren op een niet-natuurlijke prikkel -> in verband brengen met elkaar
PAVLOV -> HONDEN
operant conditioneren
dier leert gewenst gedrag te vertonen door te belonen bij iets goed en straffen bij iets slechts
trial-and-error
organisme probeert iets willekeurig en wacht het effect af -> probeert iets anders als dit niet lukt
oefenen/herhalen
oefenen en herhalen kan gedrag verfijnen
leren door inzicht
organisme is in staat een probleem op te lossen zonder herhaaldelijk proberen of iets toevallig
voordelen van leven in een groep
- territorium in groep verdedigen of veroveren
- waakzaamheid delen en elkaar beschermen
- nakomelingen samen verzorgen of te eten geven
- samen energiezuinig leven
- in groep voedsel verzamelen of verdelen
- jagen in groep levert meer voedsel op