Thema 1 woorden week 3 Flashcards
1
Q
Innemend
A
Heel aardig, aantrekkelijk.
2
Q
Afstotelijk
A
Afschuwelijk, walgelijk.
3
Q
De wreef
A
Het hoogste gedeelte van de bovenkant van je voet.
4
Q
De pees
A
Het taaie uiteinde van een spier. Hiermee zit een spier aan het bot vast.
5
Q
Het kuitbeen
A
Het bot aan de achterkant van je onderbeen.
6
Q
De scheen
A
Ee voorkant van je onderbeen.
7
Q
Hoofdzakelijk
A
Vooral
8
Q
De charme
A
Het leuke, het aantrekkelijke.
9
Q
De kramp
A
Een pijnlijke samentrekking van je spieren.
10
Q
Nota bene
A
Let op. Om aan te geven dat het stukje dat erna komt opmerkelijk is.
11
Q
Dat spreekt vanzelf
A
Dat is logisch.
12
Q
Door de knieën gaan
A
e tegenstand opgeven.