Thema 1 woorden week 3 Flashcards

1
Q

Innemend

A

Heel aardig, aantrekkelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afstotelijk

A

Afschuwelijk, walgelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De wreef

A

Het hoogste gedeelte van de bovenkant van je voet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De pees

A

Het taaie uiteinde van een spier. Hiermee zit een spier aan het bot vast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het kuitbeen

A

Het bot aan de achterkant van je onderbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De scheen

A

Ee voorkant van je onderbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoofdzakelijk

A

Vooral

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De charme

A

Het leuke, het aantrekkelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De kramp

A

Een pijnlijke samentrekking van je spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nota bene

A

Let op. Om aan te geven dat het stukje dat erna komt opmerkelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dat spreekt vanzelf

A

Dat is logisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Door de knieën gaan

A

e tegenstand opgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly