Thema 1 woorden week 1 Flashcards

1
Q

De voorzitter

A

Baas van het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De secretaris

A

De persoon in het bestuur die bijhoudt en opschrijft welke afspraken er gemaakt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De penningmeester

A

De persoon in het bestuur die alles regelt wat met geld te maken heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoemen

A

Iemand een bepaalde functie of baan geven. Hij werd benoemd als burgemeester.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontheffen

A

Iemand uit een functie onslaan. De burgemeester werd ontheven uit zijn functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De visie

A

De manier waarop je over iets denkt of over iets oordeelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aangezien

A

Omdat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarderen

A

Op prijs stellen, goed vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De sociale media

A

De manieren waarop mensen direct online contact met elkaar houden. Voorbeelden van sociale media zijn Twitter, Facebook en weblogs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De politicus

A

Iemand die een beroep heeft in de politiek. De minister en de voorzitter van de Tweede Kamer zijn allebei politici. Een vrouwelijke politicus noem je politica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leven in de brouwerij brengen

A

Voor drukte of actie zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly