Thema 1 woorden week 2 Flashcards

1
Q

Oprecht.

A

Eerlijk, welgemeend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Loyaal

A

Trouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hecht

A

Innig met elkaar verbonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Besluiteloos

A

Oonzeker, je weet niet wat je moet doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gedecideerd

A

Vastebesloten, je weet duidelijk wat je gaat doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De verleiding

A

Iets wat zo aantrekkelijk is dat je het wilt doen of kopen, wat eigenlijk niet mag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De bedenking

A

Een nadeel dat je ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Indien

A

Ouderwets woord voor ‘als’ of ‘in het geval dat’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leiden tot

A

In een bepaalde richting gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De antropoloog

A

Een wetenschapper die bestudeert hoe mensen uit andere landen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Iemand iets op het hart drukken

A

Tegen iemand zeggen dat hij iets beslist wel of niet moet doen, omdat je het heel belangrijk vind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De tijd zal het leren

A

Daar komen we over een tijdje achter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly