Thema 1: biomoleculen vanaf lipiden Flashcards

1
Q

wat zijn lipiden?

A

organische verbindingen die in water oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In wat spelen triglyceriden een belangrijke rol?

A
  • energieopslag
  • thermische isolatie bij dieren
  • bescherming tegen uitdroging
  • waterafstotende eigenschappen van de vacht en veren van dieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn fosfolipiden?

A

bouwstenen voor de opbouw van membranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voor wat zorgen steroïden?

A
  • de bewegelijkheid van membranen
  • de hormonale regeling van het lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit wat zijn triglyceriden opgebouwd?

A

glycerol en vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat bindt die glycerol en die vetten aan elkaar?

A

condensatiereactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

door wat wordt een triglyceride afgesplitst?

A

hydrolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn verzadigde vetzuren?

A
  • enkelvoudige bindingen tussen koolstofatomen
  • ruimtelijk rechte vorm = goed stapelbaar
  • triglyceriden met 3 verzadigde vetzuren dicht op elkaar = vast bij kamertemperatuur
  • komen voor in dierlijke vetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn onverzadigde vetzuren?

A
  • 1 of meer dubbele bindingen tussen koolstofatomen
  • triglyceriden met 1 of meer onverzadigde vetzuren = niet goed stapelbaar = vloeibaar bij kamertemperatuur
  • komen voor in plantaardige oliën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit wat bestaat een fosfolipide?

A
  • glycerol bind 2 vetzuren en 1 negatief geladen fosfaatgroep aan elkaar
  • aan die fosfaatgroep binden kleine organische moleculen
  • hydrofiele kop = bestaat uit glycerol
  • hydrofobe staart = opgebouwd 2 vetzuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is er gevormd uit cholesterol?

A
  • in 100 dieren en verschillende steroïden die hoofdzakelijk en normale werking hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uit wat bestaat de basisstructuur van alle steroïden?

A
  • bestaat uit 4 koolstofringen (skelet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is er een steroïde?

A

geslachtshormonen zoals testosteron (groeihormoon), progesteron, oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn anabole steroïden?

A
  • natuurlijke en synthetische hormonen
  • bevorderen spiergroei
  • sporters gebruiken het als doping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de functies van proteïnen?

A
  • meest diverse groep biomoleculen
  • komen voor in alle levende organismen
  • beweging door spiersamentrekkingen
  • waarneming van prikkels en signalen
  • transport van moleculen
  • stevigheid van de huid, nagels en haar
  • regeling van glucosegehalte in bloed
  • versneller chemische reacties
  • afweer en immuniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de bouwstenen van eiwitten?

A
  • aminozuren
  • bestaat uit centraal koolstofatoom met daarop waterstofatoom, aminogroep, zuurgroep, restgroep gebonden
  • verwijst naar aanwezigheid aminogroep en zuurgroep
16
Q

wat zijn essentiële aminozuren?

A
  • dat zijn de overige aminozuren (9 aminozuren) dat het lichaam niet zelf kan aanmaken en dus moeten die worden opgenomen via de voedingen
17
Q

Wanneer heb je een peptidebinding?

A
  • wanneer er een condensatiereactie is tussen 2 of meerdere aminozuren
18
Q

hoe noem je een binding tussen aminozuren?

A

peptidebinding

19
Q

Hoe noem je een binding tussen 2 aminozuren?

A

dipeptidebinding

20
Q

Hoe noem je een binding tussen 3 aminozuren?

A

tripeptidebinding

21
Q

hoe noem je een binding tussen 10+ aminozuren?

A

oligopeptide

22
Q

hoe noem je een binding tussen 100+ aminozuren?

A

eiwit (polypeptide)

23
Q

Hoeveel niveau’s heb je in de ruimtelijke structuur van proteïnen?

A

4 niveau’s

24
Q

benoem de 4 niveau’s van de ruimtelijke structuur van proteïnen

A
  • primair
  • secundair
  • tertaire
  • quaternair
25
Q

Beschrijf het primair niveau

A
  • specifieke volgorde waarin aminozuren aan elkaar geschakeld zijn
26
Q

Beschrijf het secundair niveau

A
  • eerste stap in opvouwproces door interacties = 2 secundaire structuren
  • spiraalvormig = alfa-helix
  • vouwblad = B-plaat (vouwblad)
27
Q

Beschrijf het tertiair niveau

A
  • secundaire structuren blijven behouden worden opgevouwen in 3-dimensionale proteïnen
28
Q

Beschrijf het quaternair

A
  • meerdere tertiaire polypeptide ketens komen samen tot 1 geheel
29
Q

Leg denaturatie uit

A
  • proteïnen verliezen ruimtelijke structuur en dus ook hun functie
30
Q

Hoe kan die ruimtelijke structuur verbroken worden?

A
  • hoge temperaturen
  • zuurgraad
  • beweging
31
Q

Hoe noem je het als je het omgekeerde doet van denaturatie?

A
  • renaturatie
32
Q

Voorwat zorgen enzymen?

A
  • door enzymen gaan chemische reacties in het lichaam sneller verlopen zonder dat het zelf gebruikt wordt tijdens de reactie = biokatalysator
33
Q

Wat is sleutel-slotprincipe?

A
  • vorm enzymen zo specifiek alleen 1 bepaald substraat aan het enzym kan binden
  • enzym blijft bestaan na reactie en substraat breekt af
34
Q

Wat zijn de 3 stappen van sleutel-slotprincipe?

A

1) enzym en substraat
2) enzym-substraatcomplex
3) enzym en product

35
Q

Doorwat word de werking enzymen beïnvloed?

A
  • temperatuur
  • zuurtegraad
  • concentratie enzym of substraat
  • aanwezigheid stoffen die werking enzym verbeteren of blokkeren