Thema 1: biomoleculen Flashcards

1
Q

Wat is biochemie?

A

biochemie bestudeert de chemie van biologische processen + vormt een brug tussen biologie en chemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 meest voorkomende atoomsoorten in levende cellen?

A
  • waterstof
  • koolstof
  • zuurstof
  • stikstof
    (mineralen komen voor in kleinere hoeveelheden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef wat info over water (H2O)

A
  • polaire molecule
  • meest voorkomende anorganische molecule in levende organismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Je hebt water als belangrijkste anorganische stof wat zijn nog andere anorganische stoffen?

A
  • zuurstof
  • koolstof
  • sommige zuren, basen, zouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe noem je een water oplosbare stof?

A

hydrofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noem je een niet water oplosbare stof?

A

hydrofoob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn nog andere functies van water?

A
  • warmteregulatie
  • stevigheid plantencellen
  • afvoer van afvalstoffen urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat bestaat er uit 2 koolstoffen?

A

alkanen en alkenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het verschil tussen alkanen en alkenen?

A

alkanen = enkelvoudige binding met 4 H’s
alkenen= meervoudige/dubbele binding met 4 H’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke alkanen heb je?

A
  • methaan
  • butaan
  • hexaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke alkenen heb je?

A
  • etheen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar vind je methaan in terug?

A
  • aardgas
  • aardolie
  • broeikasgas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar vind je butaan in terug?

A
  • brandstof van aanstekers
  • gasflessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar vind je hexaan in terug?

A
  • oplosmiddel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar vind je etheen in terug?

A
  • plantenhormoon
  • grondstof voor kunststoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke functionele groepen zijn er?

A
  • alcoholen
  • carbonzuren
  • amine
  • amide
  • fosfaatgroep
  • esters
  • ethers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn kenmerken van alcoholen?

A
  • brandbaar
  • wateroplosbaar
  • reactief
18
Q

wat zijn kenmerken van ethers?

A
  • brandbaar
  • vluchtig
19
Q

wat zijn kenmerken van carbonzuren?

A
  • zure eigenschappen
  • wateroplosbaar
  • reactief
20
Q

wat zijn kenmerken van esters?

A
  • geurend
  • reactief
21
Q

wat is een kenmerk van amine?

A
  • belangrijk in eiwitten
22
Q

wat is het verschil tussen amine en amide?

A

amine = heeft C, N, H
amide = heeft C, N, H en O met dubbele binding

23
Q

wat zijn de kenmerken van fosfaatgroep?

A
  • belangrijk voor DNA
  • geneesmiddelen
24
Q

Wat zijn de belangrijke functies van sachariden?

A
  • directe energiebron
  • bouwstenen voor structuur en stevigheid in plantencellen
  • bouwstoffen voor genetisch materiaal (DNA)
  • reservestoffen voor energieproductie
25
Q

Wat zijn monosachariden?

A
  • eenvoudige suikers
  • snelle suikers
  • bestaan uit 1 molecule
26
Q

Wat zijn kenmerken van glucose?

A
  • 6 hoek met een O
  • belangrijkste energiebron
  • komen voor in zoete vruchten
  • molecule heeft blauwe kleur
27
Q

wat zijn kenmerken van fructose?

A
  • 5 hoek met een O
  • komt voor in honing, fruit, sommige groenten
  • heel zoet
  • molecule heeft gele kleur
28
Q

Wat zijn kenmerken van galactose?

A
  • 6 hoek met een O
  • belangrijk hersenontwikkeling van lange termijn geheugen
  • aanwezig in groenten en fruit
  • molecule heeft roze kleur
29
Q

wat zijn disachariden?

A
  • opgebouwd uit 2 monosachariden
  • binden via condensatiereactie
30
Q

wat is een condensatiereactie?

A

water wordt afgesplitst

31
Q

wat is een hydrolyse?

A
  • afbraak van disacharide
  • water wordt toegevoegd
32
Q

wat is een glucosidebinding?

A

binding tussen de monosachariden in een disacharide

33
Q

wat zijn kenmerken van sucrose/ sacharose

A
  • glucosemolecule en fructosemolecule
  • komt voor in suikerriet en suikerbiet
34
Q

wat zijn kenmerken van lactose?

A
  • glucosemolecule en galactosemolecule
  • komt voor in melk en melkproducten
35
Q

wat zijn kemerken van maltose/ moutsuiker?

A
  • 2 glucosemoleculen
  • belangrijke rol bij brouwen van bier
35
Q

wat zijn kenmerken van zetmeel?

A
  • 2 verschillende polysachariden = amylose en amylopectine
  • Amylopectine werkt sneller als je snel suikers nodig hebt omdat deze vertakt is
  • amylose is niet vertakt maar is spiraalvormig
36
Q

wat zijn polysachariden?

A
  • meerdere monosachariden aan elkaar
  • gevormd door meerdere condensatiereactie tussen de monosachariden = polymerisatie
  • trage suikers
37
Q

wat zijn kenmerken van glycogeen?

A
  • heel sterk vertakt (breekt snel af voor energieproductie)
  • bij mensen zit dat in je lever en spieren
38
Q

wat zijn kenmerken van cellulose?

A
  • meest voorkomende polysacharide
  • lange linaire ketens
  • moeilijk af te breken
39
Q

wat zijn voedingsvezels?

A
  • diverse grope van onverteerbare koolhydraten
  • komen vooral voor in groente, fruit, volkoren graanproducten, peulvruchten en noten
  • hebben positief effect op de gezondheid
  • fermenteerbare vezels = afgebroken bacteriën dikke darm, beetje energie wordt omgezet in vetzuren die houden massa van de darm soepel en dat zorgt voor een goede stoelgang en het verlagen van je cholesterol
  • niet fermenteerbare vezels = vergroten volume darminhoud en bevorderd de stoelgang