thema 1 Flashcards
volgorde van organisatieniveaus + betekenis
- molecuul: bouwstenen van stoffen
- organel: onderdelen in een cel met een bepaalde functie
- cel: kleinste levende eenheid
- weefsel: een groep cellen met dezelfde vorm en functie
- orgaan: verschillende weefsels bij elkaar, het heeft een specifieke bouw en functie in een organisme
- orgaanstelsel: organen die samen een bepaalde functie uitoefenen. Vb verteringsstelsel
- organisme: een levend wezen. (zeehond is meercellig, bacterie heeft 1 cel)
- populatie: griep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leeft en zich voortplant. Leven altijd samen met andere populaties
- levensgemeenschap: alle verschillende populaties die in een gebied samenleven
- ecosysteem: een begrens gebied met een levensgemeenschap en de niet-levende natuur
organisme
levend wezen
levensverschijnselen
verschijnselen die vertonen dat een organisme leeft
vb zijn: voortplanting, groei, ontwikkeling en stofwisseling
dood
als een organisme geen levensverschijnselen meer toont
levenloos
objecten die nooit hebben geleefd
vb: water, zuurstof, koolstofdioxide en gesteenten
wat is er vaak bij stofwisseling betrokken
enzymen
levensloop
elk individu doorloopt een andere levensloop
soort
je spreekt van een soort als organismen onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
spierweefsel
weefsel dat bestaat uit spiercellen. Ze maken beweging mogelijk doordst cellen kunnen samentrekken
zenuwweefsel
bestaat uit zenuwstellen. Vind je in de organen van je zenuwstelsel. In me hersenen, ruggenmerg en zenuwen. zenuwcellen Geven informatie door
dekweefsel
bekleedt en beschermt inwendige en uitwendige lichaamsoppervlakken.
Holle organen (longen) zijn bekleedt met dekweefsel (slijmvlies).
De binnenkant van je mond is bedekt met slijmvlies (wangslijmvlies)
rechthoekige cellen en liggen dicht tegen elkaar aan
tussencelstof
is voor bijvoorbeeld ter versteviging
de celwand bij planten is tussencelstof
waar zorgt tussencelstof bij kraakbeenweefsel voor
het wordt heel buigzaam
er is veel lijmstof
waar bestaat kraakbeenweefsel uit kwa cellen
groepjes van twee or drie cellen die tegen elkaar aan liggen
er is veel tussencelstof
waar zorgt tussencelstof bij beenweefsel voor
dat het heel stevig is en bijna niet buigzaam
er is veek kalk
waar bestaat beenweefsel uit kwa cellen
de tussencelstof is een draderige structuur
waar hangt het tussencelstof mee samen
met de vorm en functie van het betreffende weefsel
waar bestaat een dierlijke cel uit
celmembraan
cytoplasma
celkern
kernmembraan
celmembraan
buitenste laag van een cel, die het inwendige van de cel scheidt van het milieu buiten de cel.
cytoplasma
inwendige van de cel, bestaat uit water met organellen en opgeloste stoffen, ook wel celplasms
celkern
organel in het cytoplasma dat omsloten is door de kernmembraan en DNA bevat
kernmembraan
vormt de buitenste laag van de celkern
waar bestaat een plantencel uit
celwand
celmembraan
cytoplasma
vacuole
bladgroenkorrels (chloroplasten)
celkern
kernmembraan
celwand
stevig laagje om een plantaardige cel heen dat niet tot de cel behoort
het is een tussencelstof
vacuole
blaasje gevuld met vacuolevocht in het cytoplasma
plastiden
organellen in plantaardige cellen waarvan verschillende typen bestaan: bladrgoenkorrels, chromoplasten en leukoplasten
bladgroenkorrels
pladpstiden die groene kleurstoffen bevatten
chromoplasten
bevatten gele, oranje en rode kleurstoffen