Thema 1 Flashcards

1
Q

The copy principe

A

Hume, er wordt niets aan onze geest toegevoegd, ideeën zijn kopieën van onze impressies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Peirce

A

Uitgangspunt is dat de mens een innerlijk gedreven persoon is, opzoek naar stabiliteit. Stabiliteit wordt opgebouwd door door overtuigingen over de wereld die kunnen dienen als strategie voor ons handelen. Is van Doubt-inquiry model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kant

A

Transcendentaal idealisme. Onderscheidt analytische en synthetische uitspraken. Correspondentieprobleem oplossen doet hij rigoureus, onderscheidt noumenale wereld en fenomenale wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Realisme

A

De opvatting dat er een feitelijke wereld bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pragmatisme

A

Stroming ontstond in Amerika. Praktijk en theorie onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is sprake van één waarheid die vooraf al vaststaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fixion of belief

A

We bewegen weg van twijfel opzoek naar vaste overtuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hume

A

Empirisme, wetenschap is mensenwerk. Inhoud geest (perceptie) opgedeeld in impressie –> directe ervarin, en ideeën –> impressies die achterblijven als bron verdwenen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Transcendentaal idealisme

A

Kant accepteert dat er een buitenwereld is, hij zegt dat die allen voor ons verborgen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Idealisme

A

Werkelijkheid vindt slechts plaats in onze ervaring, bewustzijn dus bepalend voor de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Locke

A

Empirisme. Kennisvergaring vanuit zintuigen. Waarneming twee processen sensatie –> ruwe indruk op zintuigen en reflectie –> samensmelting tot ervering. Kwaliteiten van Hume.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Doubt-inquiry model

A

Omdat we ergens aan twijfelen starten we een zoektocht om twijfels te reduceren. Peirce hiermee kloof noumenale wereld en fenomenale wereld van Kant te sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Idola spectus

A

Idolen van grot of nest, eigenaardigheden agv opvoeding, gewoontes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Berkeley

A

Idealisme, secundaire kwaliteiten afkomstig van de geest, maar twijfelt of er ook primaire kwaliteiten zijn. Esse est percipi, zijn is waargenomen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Syntetische uitspraken

A

Samenstellend, voegt iets toe aan onze kennis. Kant onderscheidt a-priori en posterior uitspraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Descartes

A

Rationalisme. We moeten aan alles twijfelen. Hij twijfelt zelfs aan onze zintuigen. Cognito ergo sum, ik denk dus ik ben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aanhangers empirisme

A

Aristoteles, Bacon (Ratio en Empirie), Locke en Hume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Spectisme

A

Scorates, ik weet één ding zeker dat ik niets weet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Aristotisch-christelijke wereldbeeld

A

Aarde staat centraal. Geloof belangrijk. Verteld welke rol de mens moet innemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wetenschappelijke revolutie

A

1542, Copernicus, boek Revolutionibus Orbium. Verschuiving wereldbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verlichting

A

Loslaten religie als bron van kennis, terugkeer kritisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Idolen

A

Bacon, verankeringen in geest waardoor wij niet onbevooroordeeld zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Idola fori

A

Idolen van de marktplaats, vertekeningen die ontstaan door verwarrend taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Aanhangers spectisme

A

Socrates

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noumenale wereld

A

Is zoals deze is. We zullen er niets over kunnen zeggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

A-priori uitspraak

A

Vooraf al bekend bij ons. Onderdeel van ons verstand. Voegt niets nieuws toe.

26
Q

Bacon

A

Ratio en Empirie. Novum Organum belangrijkste werk. Idolen.

27
Q

Kwaliteiten Locke

A

Primaire kwaliteiten, onveranderlijke feiten van een object
Secundaire kwaliteiten, bestaan alleen wanneer een object waargenomen wordt

28
Q

Empirisme

A

Zintuigen belangrijk, tabula rasa, inductie wordt gebruikt.

29
Q

Analystische uitspraken

A

Zijn ontegenzeggelijk waar, een vrijgezel is ongetrouwd

30
Q

Aanhangers rationalisme

A

Plato, Bacon (Ratio en Empirie), Descartes

31
Q

Aanhangers pragmatisme

32
Q

Rationalisme

A

Los van zintuigen. Vanuit de geest, aangeboren, gebruik van deductie

33
Q

Idola tribus

A

Idolen van de stam, aangeboren neiging snel conclusies te trekken/ successen te vergroten en mislukkingen te negeren

34
Q

Idola theatri

A

Idolen van het theater, komen voort uit filosofische standpunten. Deze zijn makkelijk te veranderen.

35
Q

A-posteriori uitspraak

A

Achteraf bekent, komen voort uit onze zintuigelijke ervaringen

36
Q

Fenomenale wereld

A

Zoals die verschijnt in onze ervaring, hier hebben we wel wat over te zeggen.

37
Q

Aanhangers idealisme

A

Bekerley en Kant

38
Q

Logisch positivisten, twee soorten betekenisvolle uitspraken

A
  1. definities, logische uitspraken ‘een vrijgezel heeft geen liefdespartner’
  2. empirische uitspraken, meetbaar, alleen zinvol als ze verifieerbaar zijn ‘vliegtuigen kunnen op 10 km hoogte vliegen’
39
Q

Operationele definities

A

Dit biedt een manier om op het eerste gezicht niet-verifieerbare uitspraken alsnog verifieerbaar te maken.

40
Q

Inductieproblemen

A

Bij een inductieve redenering volgt een conclusie niet dwingend uit de permissen. Wel kan een bepaalde conclusie in meer of mindere mate waarschijnlijk zijn.

41
Q

Harde feiten

A

Weinig discussie mogelijk over de objectiviteit van de observatie. Het is tamelijk objectief vast te stellen of iemand links of rechts van de middenstreep rijdt.

42
Q

Zachte feiten

A

Die hebben te maken met observaties die mogelijk theoriegeladen zijn.

43
Q

Duhem-Quine probleem

A

Zij stelde dat het nooit mogelijk is om een bewering of theorie in isolatie te testen, maar dat er altijd meerdere beweringen tegelijk getest worden. Hulptheorieën.

44
Q

Ideeën logisch positivisten

A
  1. wetenschappelijke kennis groeit cumulatief (truth approximation)
  2. wetenschappelijke kennis is objectief (theorieneutraal)
  3. wetenschappelijke ontwikkeling is een rationeel proces (context of discovery, context of justification)
  4. wetenschappers zijn zelfkritisch (falsifieerbaar)
45
Q

Anomalie

A

Hoe succesvol een paradigma ook is, volgens Kuhn worden er na verloop van tijd nieuwe, onverwachte ontdekkingen gedaan die niet binnen het pradigma passen (dat zijn anomalieën)

46
Q

3 manieren op crisis op te lossen

A
  1. de anomalieën worden binnen een bestaand paradigma opgelost en de normale wetenschap kan weer zijn weg vervolgen
  2. het probleem wordt niet opgelost en wordt voorlopig genegeerd in de hoop dat een toekomstige generatie het probleem kan verhelpen met betere technologie
  3. de wetenschap blijft in crisis totdat iemand van buiten het paradigma met een nieuwe theorie naar voren komt, die kan leiden naar een nieuw paradigma dat wel een verklaring heeft voor de anomalieën.
47
Q

Kwantitatieve- en kwalitatieve verandering

A

Kuhn zet zich af tegen cumulatieve, kwantitatieve groei van kennis.
Kwantitatieve eigenschap is dat je ermee kan rekenen. Zo zit er 50 graden verschil tussen -25 en +25.
Kwalitatieve eigenschap dan verbindt je er woorden aan, bv -25 is vast en +25 wordt het vloeibaar.

48
Q

Incommensurabel

A

‘niet meetbaar met een en dezelfde maatstaf’. Kuhn stelt dat paradigma’s incommensurabel zijn.

49
Q

Epistemisch relativisme

A

Dat is grofweg het idee dat er geen absolute waarheid bestaat, geen objectieve feiten bestaan, en dat alle kennis afhankelijk is van de sociale, culturele of individuele standaarden van de waarnemer.

50
Q

Onderzoeksprogramma’s

A

Bestaan uit een harde kern (daar wordt altijd aan vastgehouden) en de beschermgordel, bestaande uit hulphypotheses. Deze kunnen aangepast en veranderd worden.

51
Q

Negatieve heuristieken

A

Als een wetenschapper een observatie doet die niet overeenkomt met de voorspelling van het onderzoeksprogramma, dan mag dit niet als een falsificatie van de harde kern gezien worden. In plaats daarvan moet de falsificatie gericht worden op de hulphypotheses in de beschermgordel.

52
Q

Positieve heuristieken

A

Bestaan uit instructies die voorschrijven hoe de wetenschapper veranderingen kan aanbrengen in de hulphypothesen, zodat kern beschermt blijft.

53
Q

Problem-shift

A

Elke ontwikkelingsstap die het onderzoeksprogramma maakt, gebeurt door een wijziging of toevoeging van hulptheorieën in de beschermgordel. Zo’n wijziging heeft problem-shift.

54
Q

Progressief onderzoeksprogramma

A

Volgens Lakatos wanneer er bij een problem-shift in elk geval theoretische progressie boekt, en soms ook empirische progressie.

55
Q

Theoretische progressie

A

Nieuwe, onverwachte feiten voorspelt

56
Q

Empirische progressie

A

Dat ze empirisch bewijs van deze voorspelling levert.

57
Q

Degeneratief onderzoeksprogramma

A

Voorspelt geen nieuwe feiten, maar loopt juist achter de feiten aan. Moet alsmaar ad-hoc hulphypotheses verzinnen om de harde kern te beschermen, het degenereert dan langzaam tot pseudowetenschap.

58
Q

Ad-hoc aanpassingen

A

waarbij elke aanpassing slechts een lapmiddel is om de theorie weer kloppend te krijgen met de observaties, zodat de harde kern niet gefalsifieerd hoeft te worden.

59
Q

Instant rationality

A

ER bestaat geen cruciaal experiment of deductieve logica waarmee in één klap te bepalen valt welke benadering superieur is. Achteraf wordt pas bepaald of een onderzoeksprogramma progressief of degeneratief is.

60
Q

Rationele reconstructie

A

De wijsheid (of rationaliteit) komt voor Lakatos pas achteraf.