Test unit 5 part 2 Flashcards
1
Q
Een vingerafdruk
A
A fingerprint
2
Q
Wetenschappelijk bewijsmateriaal
A
Forensic evidence
3
Q
Een motief
A
A motive
4
Q
De plaats van de slachtoffers
A
The scene of the crime
5
Q
Een slachtoffer
A
A victim
6
Q
Sterven, de dood, dood
A
To die, dead, death
7
Q
Ontwikkelen, ontwikkeling
A
The develop, development
8
Q
Uitbreiden, uitbereiding
A
To expand, expansion
9
Q
Voorkomen,een gebeurtenis
A
To occur, an occurrence
10
Q
Armoede
A
To proverty,poor
11
Q
Overleven
A
To survive, survival
12
Q
Werkloos zijn, werkloosdheid
A
To be unemployed, unemployment
13
Q
Naar alle waarschijnlijkheid
A
In all probability
14
Q
Het is waarschijnlijk dat
A
It’s likely that
15
Q
Misschien
A
Maybe