termen vanaf tussenstop 2 Flashcards

1
Q

flashbacks

A
  • je ziet een stukje van het verleden
  • word gebruikt al spanningstechniek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

flashforwards

A
  • je ziet een stukje dat in de toekomst gebeurt
  • word gebruikt als spanningstechniek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kikvorsperspectief

A

de tekenaar tekent het onderwerp van onderuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cliffhanger

A
  • als de serie/film/boek stopt op een spannend moment
  • word gebruikt om de kijker/lezer verder te laten kijken/lezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

neutraal perspectief

A

staat op dezelvde hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vogelperspectief

A

de tekenaar tekent van bovenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

close-up

A

deel van het onderwerp met aandacht voor detail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mediumbeeld

A

krijgt grootste deel van onderwerp te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

totaalbeeld

A

je krijgt onderwerp te zien en de totale omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dossierfoto

A

informatie over de crimineel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

grafiek

A

informatie in een schematische voorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kunstfotoportret

A

artiest op een mooie manier afbeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

reclame

A

mensen overtuigen om iets te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

röntgenfoto

A

afbelding inwendig lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kunstfoto

A

gevoelens oproepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

objectief

A
  • zakelijk, letterlijk, neutraal
  • geeft de werkelijkheid weer
15
Q

subjectief

A
  • partijdig, meer emotioneel betrokken
  • je eigen mening
16
Q

Bij letterlijk taalgebruik …

A

beschrijven de woorden die je gebruikt wat er in de werkelijkheid gebeurt

17
Q

bij figuurlijk taalgebruik …

A

betekend een woord of zin niet precies wat er staat. Je moet de betekenis niet letterlijk nemen.

18
Q

vergelijking

A
  • Een woord wordt met
    een ander woord in
    verband gebracht op de
    basis van een
    overeenkomst
  • als, zoals , lijkt op, is als,
    alsof…
19
Q

metafoor

A
  • Er is spraken van een
    vergelijking, maar daar
    wordt enkel het beeld
    nog genoemd.
  • bv: de tomaat = iemand
    die fel bloost
20
Q

kenmerken nevenschikking

A
  • O en PV staan lang elkaar
  • kunt zin splitsen in 2
    goed zinnen
  • singnaalwoord
    vervangen door
    leestekens = zinnen
    correct
  • woordvolgorde blijft
    hetzelfde als
    singnaalwoord toevoegt
21
Q

kenmerken onderschikking

A
  • woordvolgorde
    verander als
    singnaalwoord toevoegt
  • zinnen in 2 =
    ongrammaticale zin
  • O-PV niet langs elkaar
  • singnaalwoord vervangt
    in leersteken = 1 zin
    correct
22
Q

Kader nevenschikking onderschikking

A

zie tele of boek p 217

22
Q

nevenschikking voegwoorden

A

En, Maar, Of, Want, Dus, Nochtans

23
Q

onderschikking voegwoorden

A

Omdat, Terwijl, Voordat, Nadat, Hoewel, Als, Aangezien, Sinds, Zodra.

24
Q

tegenstelling

A

Maar
Echter
Nochtans
Desondanks
Hoewel
Tegenover
Daarentegen

25
Q

gevolg

A

Dus
Hierdoor
Aldus
Bijgevolg
Als gevolg daarvan
Om die reden

26
Q

oorzaak

A

Omdat
Doordat
Aangezien
Daar
Wegens

27
Q

vergelijking

A

Net als
Evenals
Zoals
Als
Evenzeer
In vergelijking met
Evenmin
Niet minder dan
Evenwel
Vergelijkbaar met

28
Q

tijd

A

Nu
Dan
Toen
Later
Vervolgens
Sindsdien
Hierna
Voorheen
Intussen
Ondertussen

29
Q

voorwaarde

A

Als
Indien
Tenzij
Wanneer
Op voorwaarde dat
Onder de voorwaarde dat
Tenminste
Zolang
Voor het geval dat

30
Q

opsomming/ aaneenschaking

A

Ten eerste …
Verder
Bovendien
Daarnaast
Ook
Niet alleen… maar ook
Evenals

31
Q

rede

A

Want
Omdat
Daarom
Aangezien
Gezien
Vanwege
Om die reden
Doordat
Dankzij
Wegens

32
Q

toegeving

A

Hoewel
Ondanks
Niettemin
Desondanks
Echter
Maar
Alhoewel
Zij het

33
Q

doel

A

Om
Met als doel
Teneinde
Opdat
Zodat
Teneinde te
Met het oog op
Met het doel
Teneinde te
Om te