tentamenvragen Flashcards

1
Q

Immunologische tolerantie wordt zowel centraal als perifeer geïnduceerd.
Welke van de onderstaande mechanismen is niet betrokken bij centrale
tolerantie inductie?
a anergie
b klonale deletie
c klonale deviatie
d receptor editing

A

anergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Twee beweringen over de rol van complement bij immunologische nierziekten zijn:
1 Activatie van het complementsysteem stimuleert de vorming van IgG.
2 Activatie van het complementsysteem zorgt direct voor celschade.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor wordt de term ‘gele vlek’ of ‘macula lutea’ in de oogheelkunde
gebruikt?
a Dit is het centrale deel van de retina.
b Dit is een ontstekingshaard in de macula.
c Dit is een synoniem voor maculadegeneratie.
d Dit is het intra-oculaire deel van de nervus opticus.

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke van de onderstaande structuren is van belang voor het kleurenzien?
a iris
b kegeltjes
c staafjes
d trabekelsysteem

A

kegeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Keratitis is een ontsteking van het hoornvlies van de oog.
Drie factoren zijn:
1 gecontamineerde contactlensvloeistof
2 niet-chirurgisch trauma
3 zachte contactlenzen
Welke van de genoemde factoren zijn risicofactoren voor keratitis?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d 1, 2 en 3

A

d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Drie omgevingsfactoren zijn:
1. voeding
2. stress
3. trauma
Welke van de bovenstaande omgevingsfactoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van auto-immuniteit?
A alleen 1 en 2
B alleen 1 en 3
C alleen 2 en 3
D 1, 2 en 3

A

d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De bijwerkingen en interacties van biologicals die gebruikt worden voor de behandeling van auto-immuunziekten en andere niet-infectieuze
ontstekingen zijn direct gerelateerd aan het werkingsmechanisme. Zo kunnen bepaalde biologicals interfereren met het metabolisme van
geneesmiddelen zoals simvastatine.
Via welk mechanisme verloopt de interferentie tussen biologicals en simvastatine?
A de biological vermindert de opname van simvastatine
B door directe binding aan simvastatine
C via C-Reactive Protein (CRP)
D via cytochroom 450

A

d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is er een rol van immuuncomplexen bij het ontstaan van de nierafwijkingen bij M. Wegener (GPA), en zo ja, welke?
A Ja, in de nier worden immuuncomplexen gevormd.
B Ja, circulerende immuuncomplexen slaan neer in de nier.
C Nee, er vindt géén vorming van immuuncomplexen plaats

A

nee, er vindt geen vorming van immuuncomplexen plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke lagen bevinden zich in de retina?
A fotoreceptorlaag, choriocapillaris en membraan van Bruch
B ganglioncellaag, zenuwvezellaag en lamina cribrosa
C retinale pigmentepitheel, membraan van Descemet en fotoreceptorlaag
D zenuwvezellaag, fotoreceptorlaag en ganglioncellaag

A

zenuwvezellaag, fotoreceptorlaag en ganglioncellaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem drie kenmerken van endophthalmitis. (3p)

A

Pijn, roodheid, cellen/pus/hypopion in de voorste oogkamer, visusdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uveïtis posterior is een auto-immuunziekte die behandeld moet worden met immuunsuppressie / -modulatie. Een aantal geneesmiddelen wordt
frequent toegepast.
Welk middel wordt niet frequent toegepast?
A adalimumab (anti-TNF)
B colchicine
C methotrexaat
D prednison

A

colchicine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Drie beweringen over oculaire toxoplasmose zijn:
1. Het is congenitaal.
2. Er is vaak co-infectie met Mycobacterium tuberculosis.
3. Het recidiveert nooit door verworven immuniteit.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onder normale condities zal het immuunsysteem als gevolg van verschillende tolerantiemechanismen niet in de aanval gaan tegen
lichaamseigen componenten. Wanneer deze tolerantiemechanismen worden doorbroken, kan dit leiden tot het ontstaan van een auto-
immuunziekte. Verschillende mechanismen kunnen resulteren in het doorbreken van de tolerantie.
Na een operatie aan het oog kan een auto-immuunreactie op gang komen, die leidt tot uveïtis in beide ogen.
Leg uit hoe het kan dat operatie aan het oog kan bijdragen aan het ontstaan van een auto-immuunreactie. (2p)

A

Het vrijkomen van afgeschermde autoantigenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke klacht staat centraal bij een patiënt met uveïtis posterior?
A fotofobie
B pijn
C rood oog
D visus vermindering

A

visus vermindering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de definitie van een acute fase eiwit?
A Een eiwit waarvan de concentratie bij infectie met tenminste 25% stijgt.
B Een eiwit waarvan de concentratie bij infectie met tenminste 25% daalt.
C Een eiwit waarvan de concentratie bij inflammatie met tenminste 25% stijgt.
D Een eiwit waarvan de concentratie bij inflammatie met tenminste 25% daalt

A

C Een eiwit waarvan de concentratie bij inflammatie met tenminste 25% stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Patiënten met een gemetastaseerd melanoom worden behandeld met check-point remmers. Deze middelen werken via remming van
negatieve regulatoren van T-lymfocyten.
Eén van de bijwerkingen is het ontstaan van endocriene autoimmuunziekten onder andere van de schildklier. Twee endocriene
autoimmuunziekten zijn de ziekte van Hashimoto en de ziekte van Graves.
1. Welke van deze twee autoimmuunziekten zal vooral gezien worden als bijwerking van checkpoint remmers? (1p)
2. Leg uit waarom je vooral dit ziektebeeld zult vinden. (2p)

A
  1. Hashimoto
  2. Dit ziektebeeld ontstaat vooral als gevolg van destructie van schildklierfollikels door T-cellen. De ziekte van Graves is een aandoening die vooral wordt veroorzaakt door auto-antistoffen (dus vooral door B-cellen wordt gedreven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke twee eiwitten zijn vooral verantwoordelijk voor een stijging van de bezinking?
A albumine en amyloid
B amylase en bradykinine
C ferritine en IgM
D IgG en fibrinogeen

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem vier kenmerken van M. Kawasaki.

A
  • Aanhoudende koorts
  • Huiduitslag (de uitslag lijkt vaak op roodvonk of mazelen).
  • Geïrriteerde en rode wangen.
  • Fel rode, gezwollen, gescheurde lippen
  • Rode, gezwollen tong met rode puntjes (aardbeientong).
  • Roodheid van de keel.
  • Gezwollen handen en voeten.
  • Roodheid op de handpalmen of voetzolen.
  • Gezwollen lymfeklieren in de hals.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij welke van de onderstaande ziektebeelden kies je voor flucloxacilline als empirische therapie?
A bacteriële tonsillitis
B cellulitis
C geperforeerde appendicitis
D urineweginfectie

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk mechanisme van resistentie is verantwoordelijk voor de resistentie tegen methicilline bij Staphylococcus aureus?
A modificatie/degradatie van het antibioticum door enzymen
B verhoogde aktiviteit van efflux pompen
C verlaagde affiniteit van het antibioticum voor het doeleiwit genaamde de Pencillin Binding Proteins (PBPs)
D verminderde doorlaatbaarheid van de buitenmembraan

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vier antibiotica zijn:
1. penicillinen
2. cefalosporinen
3. chinolonen
4. carbapenems
Welke drie antibiotica vallen onder de beta-lactam antibiotica?
A 1, 2 en 3
B 1, 2 en 4
C 1, 3 en 4
D 2, 3 en 4

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat wordt onder empirische therapie verstaan?
A De behandeling waarbij smalspectrum antibiotica worden ingezet.
B De behandeling waarbij breedspectrum antibiotica worden ingezet.
C De behandeling waarmee men begint voordat de kweekuitslagen bekend zijn.
D De behandeling waarmee men begint voordat de kweekuitslagen bekend zijn, maar die onjuist blijkt te zijn

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Je bent internist. Een 65-jarige man met in de voorgeschiedenis een dwarslaesie, die een verblijfskatheter heeft, wordt opgenomen met koorts
en koude rillingen. De werkdiagnose is urosepsis vanwege wat vlokkerige urine. Er wordt een urinesediment afgenomen.
Welke van de onderstaande uitslagen bevestigt de werkdiagnose?
A leukocyten negatief, nitriet negatief
B leukocyten negatief, nitriet positief
C leukocyten 4+ (11-20 pgv), nitriet negatief
D leukocyten 4+ (11-20 pgv), nitriet positief
E Geen van bovenstaande uitslagen kan de werkdiagnose bevestigen.

A

geen van bovenstaande uitslagen kan de werkdiagnose bevestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hieronder volgen twee beweringen over nitrofurantoine:
1. Wanneer nitrofurantoine empirisch is gegeven maar de klachten persisteren, moet de dosering worden verdubbeld.
2. Wanneer nitrofurantoine wordt gebruikt voor de behandeling van urosepsis treedt in 50-75% van de gevallen een levensbedreigende
bijwerking op.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 20-jarige zwangere vrouw. Je wilt, zoals gebruikelijk is bij zwangeren, screenen op een aantal infectieziekten. Welke test vraag je aan voor screening op HIV? A HIV-combo test B Immunoblot C PCR HIV
A
26
Je ziet op de poli een 2-jarig jongetje die je verdenkt van een probleem met zijn B cellen. Er wordt genetisch onderzoek gedaan naar het BTK kandidaatgen, dat geassocieerd is met het ziektebeeld X-linked agammaglobulinemie. In de uitslag die je enkele weken later krijgt, staat vermeld dat de gevonden variant leidt tot een verkort BTK eiwit. Welk type mutatie ligt hier hoogstwaarschijnlijk aan ten grondslag? A missense mutatie B non-sense mutatie C silent mutatie D géén van bovengenoemde typen mutaties
non-sense mutatie
27
Je bent kinderarts. Je ziet een jongen van 3 jaar die regelmatig last heeft van infecties van de bovenste luchtwegen en darmen. Je vraagt onderzoek naar immuunglobulinen aan in het laboratorium. Je krijgt de uitslagen terug, maar het laboratorium heeft er per ongeluk de referentiewaarden van volwassenen bijgegeven. In eerste instantie valt dit je echter niet op. Bij welk type immuunglobuline levert deze situatie de grootste fout in interpretatie van de gegevens? A IgA B IgG C IgM D geen van allen
A
28
Patiënten met een common variable immunodeficiency worden behandeld met IgG infusie. Echter zij kunnen ook auto-immuniteit ontwikkelen. Wat is de juiste behandelingsstrategie om de auto-immuniteit te behandelen? A B-cel ablatieve therapie B beenmergtransplantatie C IgA therapie D ketoconazol om de bijnier te remmen
b-cel ablatieve therapie
29
Je bent AIOS interne geneeskunde op de afdeling Spoedeisende Hulp. Je wordt gebeld door een huisarts die een 50-jarige vrouw met werkdiagnose pneumonie wil insturen. Deze patiënte is bekend met multiple myeloom en heeft vorige week de eerste kuur chemotherapie hiervoor gehad. Je vermoedt dat hier sprake is van een pneumokokken pneumonie en vraagt hiertoe een aantal onderzoeken aan. Bekijk de onderstaande onderzoeksopties. 1. urinekweek 2. sputumkweek, banaal ingezet 3. pneumokokken antigeen in urine 4. bloedkweek Welke van genoemde onderzoeksopties vraag je aan voor deze patiënt? A 1, 2 en 3 B 1, 2 en 4 C 1, 3 en 4 D 2, 3 en 4
D
30
Anti-tumor necrosis factor (anti-TNF) therapie is zeer succesvol in de behandeling van reumatoïde artritis, psoriasis en de ziekte van Crohn. Er bestaan ook absolute contra-indicaties voor de behandeling met deze therapie. Welke inflammatoire ziekte mag niet behandeld worden met anti-TNF therapie? A Hidradenitis suppurativa B Multiple sclerose C Sarcoïdose D Uveïtis
B
31
In de behandeling van common variable immunodeficiency (CVID) staan intraveneuze immuunglobulines (IvIg) centraal. Deze immuunglobuline batches zijn verkregen uit ca 3000 donoren. Het bijwerkingenpatroon is gering. Echter wat is een nadeel van behandeling met IvIg? A Er kan en steriele meningitis optreden. B Trombose komt frequent voor (1 op 100 infusies). C Er wordt ca elke 3 jaar een hepatitis B besmetting gediagnosticeerd door IvIg
A
32
Patiënten met Common Variable Immune Deficiency (CVID) hebben een verhoogd risico op infecties met gekapselde bacteriën. Welke twee bacteriën zijn in CVID het meest frequent oorzaak van luchtweginfecties? (2p)
Haemophilus Influenza en Streptococcus Pneumoniae
33
Wat betekent het begrip 'windowfase'? (2p)
Windowfase is de periode tussen het tijdstip van besmetting en het tijdstip dat de infectie aangetoond kan worden met diagnostiek.
33
HLA (klasse I) typering van een donor kan serologisch worden uitgevoerd, middels serum waarin bekende antistoffen tegen HLA. Wat is het principe van deze typering? A cellysis van donorcellen met bekend HLA door reactie met patiëntserum met onbekend anti-HLA B cellysis van donorcellen met onbekend HLA door reactie met patiëntserum met bekend anti-HLA C cellysis van patiëntcellen met bekend HLA door reactie met donorserum met onbekend anti-HLA D cellysis van patiëntcellen met onbekend HLA door reactie met donorserum met bekend anti-HLA
B
34
Bij welke van de onderstaande indicaties wordt immunosuppressieve therapie toegepast? A auto-immuunziekten B auto-inflammatoire ziekten C tuberculeuze meningitis D alle bovenstaande indicaties
D
35
Vier mogelijke oorzaken van immuundeficiëntie zijn: 1. aplastische anemie 2. X-gebonden agammaglobulinaemie 3. waterpokken infectie 4. severe combined immunodeficiency (SCID) Welke twee oorzaken veroorzaken een secundaire immuundeficiëntie? A 1 en 2 B 1 en 3 C 2 en 3 D 2 en 4 E 3 en 4
1 en 3
36
je bent coassistent op de afdeling nefrologie en zorgt voor mevrouw R. die net een niertransplantatie heeft ondergaan. Ze heeft een uitgebreide voorgeschiedenis en je vraagt je af of dat invloed heeft op de kans om rejectie te krijgen. Welke omstandigheid in de voorgeschiedenis van de patiënt verhoogt de kans op rejectie? A CMV-infectie B immunologische nierziekte C myocardinfarct D zwangerschap
D
37
Acute graft-versus-host ziekte (GVHD) wordt veroorzaakt door immuuncompetente cellen (met name T lymfocyten) die afkomstig zijn van de donor. De pathogenese van graft-versus-host ziekte wordt beschreven als een driestappenproces. Welke factor is essentieel in de eerste fase van het ontstaan van acute GVHD leidend tot activatie van antigeen presenteerde cellen van de ontvanger? (2p)
Weefselschade als gevolg van de conditionering. (2p)
38
De afbraak van immuunglobulines wordt voorkomen door de neonatale Fc-receptor (FcRN). Waar zal een nieuw blokkerend biological gericht tegen de FcRn, in resulteren? A gelijk blijven van serum IgG B verhoging van serum IgG C verlaging van autoimmuun IgM D verlaging van serum IgG
D
39
Je loopt stage op de polikliniek niertransplantatie en mevrouw Z. komt bij jou. Ze heeft 7 maanden geleden een niertransplantatie ondergaan. Nu heeft ze algehele malaise en koorts. Omdat recent de valganciclovir gestopt is, overweeg je een CMV-infectie. Welke uitslagen van het routine onderzoek zetten je op het spoor van een CMV-infectie? A Anemie B Leucopenie C Trombopenie
B
40
Je bent AIOS op de spoedeisende hulp en ziet een patiënt die 3 weken geleden een niertransplantatie heeft ondergaan. De patiënt heeft een pneumonie. Met welke van de onderstaande verwekkers moet je rekening houden (denk aan schema Fishman)? A Cytomegalovirus B Pneumocystis jirovecii C Pneumokok D Strongyloides
C
41
Je bent patholoog en krijgt een BAL (bronchoalvelaire lavage) te zien van een niertransplantaat patiënt waarbij klinisch wordt gedacht aan een Aspergillus infectie van de long. Welke ontstekingscellen zijn hier kenmerkend voor? A lymfocyten B macrofagen C neutrofiele granulocyten D plasmacellen
C
42
Je bent coassistent op de polikliniek niertransplantatie en zorgt voor een 23-jarige vrouw die 5 weken geleden een niertransplantatie heeft ondergaan. Helaas verslechtert haar nierfunctie en toont het nierbiopt een antistofgemedieerde afstoting. Geef aan waar de behandeling in eerste instantie uit bestaat en geef ook aan wat de 2e stap is, indien patiënte niet reageert op deze behandeling. (4p)
De eerste stap is *methylprednisolon* 3 dagen 1000mg met IVIG (1mg/kg) gedurende 2 dagen. Indien dat niet voldoende is, dan 30mg *alemtuzumab* s.c. Eventueel kan er plasmawisseling worden toegepast, indien er *donorspecifieke* anti-HLA antistoffen gevonden worden. Bij het beantwoorden van de vraag zijn de woorden tussen sterretjes (*..*) essentieel. Indien de student de doseringen goed benoemd, levert dat het maximale aantal punten op (1 punt per onderstreept woord + 1 extra = max 4 punten
43
Je bent coassistent op de afdeling nefrologie en zorgt voor mevrouw R., die een niertransplantatie heeft gekregen. Ze gebruikt, naast middelen voor diabetes en een hoge bloeddruk, acenocoumarol, tacrolimus 2dd 4 mg, prednison 10 mg en mycofenolaat 2dd 1000 mg. Is de gebruikelijke profylaxe tegen Pneumocystis jirovecii infectie (cotrimoxazol) voor deze vrouw aangewezen en waarom wel of niet? A Ja, maar alleen in combinatie met dosisverlaging acenocoumarol en INR controle is dit acceptabel. B Ja, maar alleen in combinatie met dosisverhoging acenocoumarol en INR controle is dit acceptabel. C Nee, omdat er een levensbedreigende interactie met acenocoumarol is. D Nee, omdat er een ernstige interactie met tacrolimus én acenocoumarol is.
Ja, maar alleen in combinatie met dosisverlaging acenocoumarol en INR controle is dit acceptabel.
44
Je bent internist. Op jouw afdeling wordt een patiënt behandeld met eculizumab. Je kent dit geneesmiddel niet en zoekt informatie hierover op in het Farmacotherapeutisch kompas. Je leest dat dit een recombinant gehumaniseerd monoklonaal IgG-antilichaam is dat bindt aan het humane complementeiwit C5. Hierdoor remt het activering van het terminale complement (Membraan Attack Complex). Op infecties met welk micro-organisme loopt deze patiënt extra risico? A Cytomegalovirus B Meningokok C Pneumocystis jirovecii D Pneumokok
C
45
Met welke techniek kan je een individueel enterovirus partikel zien? A confocal microscoop B donkerveld microscoop C elektronen microscoop D licht microscoop
C
46
Welk ziektebeeld is een voorbeeld van een chronische infectie? A Pneumococcen pneumonie B Toxic shock syndroom C Tuberculose van de lymfklier D Waterpokken met korstjes op het behaarde hoofd
C
47
Je bent huisarts op jouw spreekuur komt een vrouw van 30 jaar. Zij heeft sinds 6 weken last van pijnlijke handen en voeten. In de ochtend staat zij een uur eerder op om op gang te komen over dag gaat het redelijk als ze bezig is. De gewrichten zijn gezwollen maar niet rood. De klachten zijn langzaam ontstaan. Patiënte heeft géén andere klachten. Welke antistoffen die geassocieerd zijn met het ziektebeeld dat je bij deze patiënte vermoedt, verwacht je te vinden bij bloedonderzoek? (2p) noem er 2
IgM-RF Anti-CPP (ACPA)
48
Welke van de volgende symptomen is géén typisch symptoom van spondyloartritis? A diarree B oogonsteking C schilferende huiduitslag D sicca
D
48
Wat is de meest voorkomende bacteriële verwekker van een acute osteomyelitis? A Groep A Streptokok B Kingella kingae C Pseudomonas spp. D Staphylococcus aureus
D
49
Bij welke verdeling van gezwollen gewrichten is er het méést waarschijnlijk sprake van reumatoïde artritis? A knieën bdz B MCP2 beide handen C MCP2, PIP2, DIP2 rechter hand D rechter enkel, linker pols en linker elleboog
B
50
Je bent reumatoloog. Op je spreekuur zie je een vrouw van 32 jaar in verband met een sinds 4 maanden bestaande reumatoïde artritis (RA). De patiënte is positief voor reumafactoren en CCP antistoffen. Vaak wordt hiervoor een combinatie van verschillende medicamenten gebruikt. Noem drie medicijnen die je bij deze patiënte zou kunnen voorschrijven. (3p)
Hydroxychloroquine, sulfasalazine, NSAID’s (bijvoorbeeld ibuprofen), en/of methotrexaat
51
Acuut reuma treedt alleen op na infectie met een bepaald type micro-organisme. Welk micro-organisme is dit? A Beta hemolytische streptokok groep A B Mycoplasma pneumoniae C Staphylococcus aureus
A
52
Een reactieve artritis wordt voorafgegaan door een infectie van darmen of urinewegen. Wat is meestal de tijd tussen de infectie en artritis? A enkele uren B 1 - 2 dagen C 2 - 4 weken D 2 maanden
C
53
infectie is een belangrijke factor die een rol kan spelen bij het ontstaan van auto-immuniteit. 1. Noem twee mechanismen die, na een infectie, kunnen leiden tot het doorbreken van immunologische tolerantie. (2p) 2. Geef bij elk van beide mechanismen een voorbeeld van een verwekker van de voorafgaande infectie. (2p)
Infectie kan immunologische tolerantie doorbreken middels de mechanismen 1) polyclonale B-celactivatie (EBV), 2) superantigeen gemedieerde T- celactivatie (staphylococcus), 3) moleculaire mimicry (o.a. campylobacter) en 4) “bystander” activatie van B- en T-cellen (diverse pathogenen)
54
Welke inflammatoire ziekte mag niet behandeld worden met anti-TNF therapie? A cardiale cachexie B sarcoïdose C systemische lupus erythematosus D hidradenitis suppurativa
SLE
55
Welk van de onderstaande aandoeningen kan meerdere histologische beelden veroorzaken? A lupus nefritis B membraneuze glomerulopathie C anti-GBM glomerulonephritis
lupus nefritis
56
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 43-jarige man met klachten van, sinds twee dagen, plotseling opgetreden pijnloze uitval van het gezichtsveld superior. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de gezichtsvelduitval bij deze patiënt? A loslating van de retina (ablatio retinae) B occlusie van een retinale arterietak C een glasvochtbloeding D een troebeling van de cornea
occlusie van een retinale arterietak
57
Welk van onderstaande combinatie van symptomen kenmerkt een virale conjunctivitis? A pussige uitvloed, visusdaling en pijn B waterige uitvloed, irritatie en gezwollen pre-auriculaire klieren C jeuk, zwelling en pijn bij oogbewegingen D zwelling, proptosis en visusdaling
waterige uitvloed, irritatie en gezwollen pre-auriculaire klieren
58
Een zeer pijnlijke ontsteking van de sclera wordt scleritis genoemd. Deze kan etiologisch zowel een infectieuze als niet-infectieuze oorsprong hebben. De behandeling van de niet-infectieuze vorm bestaat uit immuunsuppressie; met name glucocorticosteroïden. Scleritis is vaak moeilijk te behandelen en er bestaan géén of nauwelijks behandelingsprotocollen. Er is recent een biological met succes aan het therapeutisch arsenaal toegevoegd. Welke biological is met succes gebruikt als therapie tegen scleritis? A Ustekinumab B Rituximab C Interferon- alpha
interferon alpha
59
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 24-jarige man met klachten van een rood geïrriteerd linkeroog. Hij geeft daarnaast aan ‘s nachts wakker te worden met rugpijn. Bij lichamelijk onderzoek valt je op dat hij zeer moeizaam voorover buigt. Welke aandoening staat hoog in de differentiaal diagnose? A preseniele osteoporose B spondylarthropathie C gegeneraliseerd glaucoom D adenovirale conjunctivitis
spondylarthropathie
60
Je bent oogarts. Je ziet een 35-jarige man bij wie de diagnose recidief uveïtis anterior is gesteld. Je wilt onderzoek doen naar de onderliggende oorzaak ervan. Welke diagnostiek moet je in elk geval inzetten bij deze patiënt? A Reumafactoren, ANCA, X-thorax, oogvochtpunctie, OCT B X-thorax, oogvochtpunctie, OCT, Lues serologie, HLA-B27 C HLA-B27, Lues serologie, Quantiferon, X-thorax, s-IL-2R D OCT, Quantiferon, ANCA, sIL-2R, Rheumafactoren
C HLA-B27, Lues serologie, Quantiferon, X-thorax, s-IL-2R
61
Drie eiwitten zijn: 1. Ferritine 2. Albumine 3. Amyloïd Welke is of zijn (een) acute fase eiwit(ten)? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3
E alleen 1 en 3
62
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 34-jarige vrouw bij wie eerder de ziekte van Graves is gediagnosticeerd. Patiënte geeft aan dat zij zwanger is. Je weet dat patiënten met de ziekte van Graves antistoffen tegen de TSH receptor ontwikkelen. Welke aandoening bij de foetus zou kunnen ontstaan als gevolg van de ziekte van de moeder? A Schildklier aplasie B Neonatale hypothyreoidie C Neonatale hyperthyreoidie D Multinodulair struma
Neonatale hyperthyreoidie
63
Je bent dienstdoend arts op de afdeling spoedeisende Hulp. Je ziet een 76-jarige man met sepsis die wordt opgenomen. Om te kunnen bepalen welke antibiotica het beste toegediend kunnen worden bij de patiënt heb je als arts bepaalde gegevens nodig. Welke van de onderstaande gegevens heeft géén invloed op de antibioticakeuze? A Pre-existent slechte nierfunctie (eGFR (klaring) <20 ml/min) B Vermoedelijk focus is geperforeerde appendicitis C Urinekweek met zeer resistente E. coli een maand geleden D Alle bovenstaande gegevens hebben invloed op de antibioticakeuze
Alle bovenstaande gegevens hebben invloed op de antibioticakeuze
64
Het onderscheid tussen een (onschuldige) virale infectie en een ernstige bacteriële infectie bij kinderen met koorts kan lastig zijn. Je bent huisarts. Er komen drie kinderen met koorts. Je moet besluiten welke kind(eren) je instuurt naar de spoedeisende hulp voor beoordeling door een kinderarts. Casus Kind 1 Meisje 4 jaar 2,5 dag koorts T39.8, Hoge ademhaling Matte indruk Kind 2 Jongen 2 jaar 3 dagen koorts T38,5, Snotneus en oorpijn Hangerig Kind 3, Jongen 4 maanden 4 uur koorts T40.1Geprikkeld, Afwerend huilen Welk van de bovengenoemde kinderen stuur je door naar de spoedeisende hulp? A kind 1 B kind 2 C kind 3 D kind 1 en 2 E kind 2 en 3 F kind 1 en 3 G kind 1, 2 en 3
kind 1 en 3
65
Beredeneer waarom resistentie-genen gelegen op een plasmide een grotere impact op de overgebleven behandelopties hebben dan resistentie-genen die chromosomaal gecodeerd zijn. (2p) (1pt per correct argument) (Totaal – 2pt)
Antwoord: Plasmiden bevatten vaak meerdere resistentie-genen (1 pt) waardoor organismen resistent kunnen worden tegen meerdere klassen van antibiotica.(1 pt)
66
Resistentie tegen antibiotica kan op verschillende mechanismen berusten. Drie mechanismen zijn: 1. Verminderde doorlaatbaarheid 2. Upregulatie van effluxpompen 3. Afbraak van antibiotica door enzymen Welk mechanisme wordt of welke worden gezien bij resistentie voor beta-lactam antibiotica? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3
1, 2, 3
67
Welk celtype is vooral van belang bij een auto-inflammatoire ziekte? A mestcel B T-lymfocyt C B-lymfocyt D neutrofiele granulocyt
D
68
je bent arts-assistent medische microbiologie en betrokken bij het samenstellen van het antibioticumboekje voor het Erasmus MC. Drie factoren zijn: 1. de meest voorkomende verwekkers van urosepsis bij patiënten in het Erasmus MC 2. resistentiecijfers in het Erasmus MC 3. bijwerkingen en toxiciteit van antibiotica Met welke factor of welke factoren moet je rekening houden bij de keuze voor empirische therapie voor urosepsis? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3
alle drie
69
Drie symptomen zijn: 1. koorts 2. vaginale irritatie 3. dysurie Welk symptoom past of welke passen zowel bij een ongecompliceerde als een gecompliceerde urineweginfectie? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3
dysurie
70
Twee beweringen over nitrofurantoïne zijn: 1. Nitrofurantoïne wordt alleen gebruikt bij de behandeling en profylaxe van urineweginfecties. 2. Nitrofurantoïne is ongeschikt voor de behandeling van urineweginfecties met tekenen van weefselinvasie. Welke bewering is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
1 en 2
71
Je bent huisarts. Een 28-jarige niet-zwangere, seksueel actieve vrouw bezoekt je spreekuur. Ze heeft pijn bij het plassen. Ze herkent deze klachten van een eerdere episode een half jaar geleden, hoewel ze toen ook frequent kleine beetjes moest plassen. Daar heeft ze nu géén klachten van. Er is géén koorts of pijn in de flanken. Ze vraagt je om een nieuwe antibioticakuur. Je hebt haar de vorige keer nitrofurantoïne voorgeschreven met goed effect. Hieronder staan enkele opties voor het te volgen beleid. 1. Direct starten met nitrofurantoïne. Instructie geven aan de patiënte zich te melden indien de klachten na 3-5 dagen nog persisteren of wanneer ze zieker wordt. 2. Inzetten urinesediment en urinekweek. Gezien de ernst van de klachten kan worden afgewacht tot de uitslag van sediment en eventueel urinekweek bekend zijn alvorens te starten met antibiotica. 3. Er is hier sprake van een recidiverende urineweginfectie, er is een indicatie voor profylaxe met nitrofurantoïne. Welke van de hierboven beschreven opties is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3
D
72
Twee eigenschappen van diagnostische testen zijn: 1. hoge specificiteit 2. hoge sensitiviteit Welk van deze eigenschappen is of welke zijn het meest van belang voor de HIV screening met HIV Combo test? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2
alleen 2
73
in de diagnostiek van primaire immuundeficiënties wordt gekeken naar het voorkomen van mutaties in kandidaatgenen. Welke van de volgende typen mutaties veroorzaakt een aminozuurverandering? A non-sense mutatie B missense mutatie C silent mutatie D geen van bovengenoemde typen mutaties
missense mutatie
74
Je bent kinderarts. Een 15-jarige patiënt bezoekt je spreekuur in verband met recidiverende stafylokokkeninfecties. Hij heeft ook al eens een schimmelinfectie van de longen doorgemaakt. Je vindt bij lichamelijk onderzoek een opvallend brede neus. Welke bloedbepaling moet je aanvragen om tot nadere diagnose te komen? A CRP B IgE C complement C3 D glucose dagcurve
IgE
75
Patiënten met een common variable immunodeficiency (CVID) worden behandeld met IgG infusie. Zij kunnen echter ook auto-immuniteit ontwikkelen. Hoe moet je de auto-immuniteit bij deze patiënten behandelen? A plasmaferese B beenmergtransplantatie C Rituximab
rituximab
76
Je bent klinisch immunoloog. Een 34-jarige man wordt door de KNO-arts naar je spreekuur verwezen vanwege recidiverende bovenste en onderste luchtweginfecties, waarvoor frequent antibioticakuren worden gebruikt. De KNO-arts vond géén verklaring voor deze klachten op KNO gebied. Na analyse heb je de diagnose Common Variable Immune Deficiency (CVID) gesteld. Bij aanvullend beeldvormend onderzoek (CT-thorax) zie je beiderzijds in de basale longvelden bronchiëctasieën. Welke behandeling is of welke zijn bij deze man geïndiceerd? A alleen antibiotica on demand B alleen antibiotica profylaxe C alleen immuunglobuline suppletie therapie D een combinatie van antibiotica profylaxe en immuunglobuline suppletie therapie
D
77
Je bent internist-nefroloog. Een patiënt die drie weken geleden een niertransplantatie heeft ondergaan heeft een acute daling van zijn nierfunctie. De uitslag van het nierbiopt toont afstoting. Noem drie histologische kenmerken die bij een T cel gemedieerde afstoting gezien worden. (3p) Gebruik maximaal 20 woorden.
-Tubulitis -Vasculitis -Interstitieel infiltraat van T cellen
78
Welke van onderstaande immuunsuppressiva geeft osteoporose en spierzwakte als bijwerkingen? A Tacrolimus B Mycofenolaat mofetil C Prednison D Azathioprine
C prednison
79
HLA typering speelt een belangrijke rol in het voorspellen van transplantaatafstoting. Middels welke twee technieken wordt HLA typering doorgaans uitgevoerd? A humoraal en cellulair B cellulair en moleculair C moleculair en serologisch D serologisch en cellulair
C
80
Bij welke patiënt-donor combinatie is het risico op graft-versus-host ziekte na een allogene stamceltransplantatie het laagst, uitgaande van een 12/12 HLA-match tussen patiënt en donor? A vrouwelijke patiënt met mannelijke sibling donor B mannelijke patiënt met vrouwelijke onverwante donor C mannelijke patiënt met vrouwelijke sibling donor D vrouwelijke patiënt met mannelijke onverwante donor
A
81
Bij welk van de volgende situaties is de kans op deze bijwerking bij behandeling met glucocorticoïden vooral verhoogd? A bij een IgG2 gerelateerde auto-immuun pancreatitis B bij een verhoogde BMI (>30) C bij gebruik in combinatie met azathioprine
bij een verhoogd BMI
82
De bijwerkingen van biologicals die gebruikt worden voor de behandeling van auto-immuunziekten en andere niet-infectieuze ontstekingen zijn direct gerelateerd aan het werkingsmechanisme. Patiënten dienen dan ook voor het starten van een biological gecontroleerd te worden op actieve en latente tuberculose. Drie behandelingen zijn: 1. anti-TNF 2. anti-interferon gamma 3. anti-IL-12 Welke behandeling zal of welke zullen op basis van het pathofysiologisch perspectief vooral kunnen leiden tot tuberculose? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3
G
83
Een patiënt die langdurig wordt behandeld met hoge dosering corticosteroïden loopt risico op het krijgen van infecties. Drie groepen micro-organismen zijn: 1. bacteriën 2. virussen 3. schimmels Op welke van de bovenstaande infectieverwekker(s) loopt deze patiënt een verhoogd risico? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3
1 en 3
84
Wat is de oorzaak van het feit dat een patiënt die langdurig een hoge dosering corticosteroïden krijgt, verhoogd risico loopt op het krijgen van infecties? (2p)
door mindere werking neutrofiele granulocyten
85
Je loopt in de winterstage op de polikliniek niertransplantatie en een patiënt komt bij je. Hij heeft 2 maanden geleden een niertransplantatie ondergaan. Nu hoest hij, heeft hij koorts en is hij kort van adem. Je ziet op de longfoto bilaterale infiltratieve afwijkingen. Welke diagnose overweeg je, zeker indien je weet dat patiënt regelmatig therapie-ontrouw is? (2p)
De twee dikgedrukte woorden moeten zeker terugkomen. Maximaal 2 punten voor elk woord 1 punt. Bilaterale afwijkingen zouden kunnen passen bij een pneumonie. Zo kort na transplantatie gebruiken patiënten nog intensieve immuunsuppressie en dan zou het een opportunistische infectie zoals Pneumocystis jirovecii kunnen zijn, die normaal gesproken voorkomen wordt als patiënten trouw profylaxe gebruiken. Ook zijn andere verwekkers zoals CMV of influenza (gezien de winter) mogelijk. Daarnaast zou het een niet-infectieuze oorzaak kunnen hebben, bijvoorbeeld overvulling, maar gezien het acute beeld en de koorts is dat minder waarschijnlijk
86
e bent AIOS op de afdeling MDL. Je loopt stage bij de levertransplantatie. Je ziet twee patiënten die zojuist zijn opgenomen. Beiden hebben een jaar geleden een levertransplantatie ondergaan. Bij patiënt A, een 57-jarige man, is de transplantatie zonder complicaties verlopen. Patiënt B, een 69-jarige man, heeft 4 weken geleden een afstotingbehandeling ondergaan met hoge dosis corticosteroïden (solumedrol). De tacrolimusdosering is daarna opgehoogd. 1. Is de differentiaal diagnose van de oorzaak van koorts bij beide patiënten hetzelfde of verschillend? (2p) Gebruik maximaal 30 woorden. 2. Met welke soort verwekkers (schema artikel Fishman) moet je rekening houden? (2p)
Nee de differentiaal diagnose is anders. Patient B wordt door de afstotingsbehandeling geplaatst in periode 2 van Fishman, terwijl patient A in periode 3 van Fishman geplaatst kan worden. 2. Bij patient A houd je rekening met “community acquired” infecties, bij patient B houdt je rekening met opportunistische infecties (reactivatie/ infecties door intracellulaire microorganismen)
87
Een patiënt met een transplantaatnier heeft een hyperacute afstoting. Welke van de volgende behandelingen is nu noodzakelijk? A Nefrectomie B Methylprednisolon C Alemtuzumab
A
88
e bent viroloog. Je stuurt feces in voor diagnostiek naar enterovirus middels PCR en elektronenmicroscopie. Middels PCR worden er 1000 kopieën enterovirusgenoom per mL feces aangetoond. Echter, middels elektronenmicroscopie worden geen virale partikels gezien. Twee uitspraken zijn: 1. De PCR uitslag is fout positief. 2. De elektronenmicroscopie uitslag is fout negatief. Welke uitspraak is of welke zijn het meest waarschijnlijk? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2
alleen 2
89
Bij een infectie met welk van onderstaande verwekkers is er sprake van een opportunistische infectie? A Streptococcus pneumoniae B PJP (Pneumocystis jirovecii) C Pseudomonas aeruginosa D VZV (varicella zoster virus)
B
90
Patiënten met chronische granulomateuze ziekte (CGD) hebben vaker infecties met katalase positieve micro-organismen (te onthouden aan het acroniem SPACE). Welke van onderstaande verwekker(s) hoort hier niet bij? A Streptococcus pneumoniae B Pseudomonas aeruginosa C Aspergillus fumigatus D Candida albicans E Enterobacteriaceae, zoals b.v. E. coli
A
91
Je bent huisarts en op je spreekuur komt een man van 60 jaar. Hij heeft sinds 6 weken last van aanvallen van pijnlijke teen. Het gewricht is gezwollen en rood. Patiënt gebruikt al jaren medicatie voor zijn bloeddruk. Wat is op basis van het bovenstaande de meest waarschijnlijke diagnose? A Reumatoïde artritis B Sarcoïdose C Jicht D Artrose
C
92
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 2-jarige jongen met 39 ̊C koorts sinds ruim een dag. Vader maakt zich ongerust, zijn zoon wil niet meer lopen. Je ziet bij LO dat de enkel mogelijk iets gezwollen is en warm aanvoelt, verder zie je geen afwijkingen bij LO. 1. Wat is de meeste waarschijnlijke diagnose? (1p) 2. Wat is het aangewezen beleid? (1p) Neem ook de mate van spoed mee in het antwoord. 3. Benoem 1 behandeloptie (1p)
1. Septische artritis van de enkel.(1pt) 2. Direct insturen (1 pt) naar het ziekenhuis voor afname kweken 3. en start iv antibiotische behandeling.(1pt)
93
Op jouw spreekuur komt een patiënt van 30 jaar met sinds haar 26ste jaar rugklachten. De rugklachten hebben een inflammatoir karakter. Met welke van de volgende testen zou de diagnose M. Bechterew gesteld kunnen worden? A CRP en BSE B Röntgen SI gewricht C Röntgen thorax D HLA-B27
B
94
Je bent huisarts en op je spreekuur komt een patiënt met gewrichtsklachten. Welk detail van de pijn wijst op een inflammatoire origine? A nachtelijke pijn B opstart stijfheid C toename van pijn bij bewegen D verbetering in rust
A
95
Welke van de onderstaande verschijnselen past het best bij het klinisch beeld van reumatoïde artritis? A asymmetrische oligo-artritis van knie en enkel B mono-artritis van MTP 1 gewricht C symmetrische artritis van DIP gewrichten aan de vingers D symmetrische artritis van PIP gewrichten aan de vingers
D
96
Je bent KNO arts en gaat een tonsillectomie verrichten bij een 3-jarig meisje dat acuut reuma heeft doorgemaakt. Door de acuut reuma heeft ze een mitraalklep afwijking ontwikkeld. Ze gebruikt dagelijks antibiotische profylaxe in verband met de doorgemaakte acuut reuma. Verander je iets aan het antibiotisch beleid? (3p)
Ja, dit meisje moet extra antibiotische dekking krijgen tijdens de ingreep. (1p) Toelichting: Bij ingrepen waarbij een bacteriemie op kan treden is bij dit meisje met kleplijden altijd een indicatie voor endocarditisprofylaxe. Het voor te schrijven antibioticum is afhankelijk van de ingreep. (2p)
97
1. Noem het belangrijkste verschil tussen bacteriële artritis en reactieve artritis. (1p) Gebruik maximaal 20 woorden. 2. Welke van deze twee vormen is geassocieerd met een positief HLA-B27? (1p)
1. Bij bacteriële artritis is het micro-organisme aanwezig in het gewricht, bij reactieve artritis niet. 2. HLA-B27 is geassocieerd met reactieve artritis
98