Tegenstelling Flashcards
1
Q
toch
A
2
Q
juist
A
3
Q
echter
A
4
Q
hoewel
A
5
Q
in tegenstelling tot
A
6
Q
ondanks
A
7
Q
aan de ene kant … aan de andere kant …
A
8
Q
desondanks
A
9
Q
daarentegen
A
10
Q
enerzijds … anderzijds …
A
11
Q
niettemin
A