Teamwork Flashcards
1
Q
verstrooid
A
absent-minded
2
Q
doeltreffend/ effectief
A
effectively
3
Q
draagt bij
A
contributes
4
Q
grenzeloos
A
boundless
5
Q
krachtig/ energiek
A
vigorously
6
Q
ga door/ volgen
A
pursue
7
Q
impuls
A
momentum
8
Q
loskoppelen
A
detach
9
Q
afgevaardigde
A
delegate
10
Q
taken/ verplichtingen
A
duties
11
Q
uitloper/ aansporing
A
spur
12
Q
bloeien
A
thrive
13
Q
ten onrechte/ oneerlijk/ onrechtvaarding/ onterecht
A
unfairly
14
Q
ga de confrontatie uit de weg
A
steer clear of confrontation
15
Q
peinsteken
A
peinstaking
16
Q
gedelegeerde
A
delegator
17
Q
overmatig/ overdreven
A
excessively
18
Q
periodiek/ regelmatig
A
periodically
19
Q
niet voldoen aan/ tekortschieten
A
fall short of