Te kennen afwijkingen - teratologie Flashcards

1
Q

Polyspermie

A
Indringen van meerdere zaadcellen in de eicel
Voorkomen:
- Aantal spermatozoa - 
- Zona-reactie - zona-blok - 
- Eicelmembraanreactie -
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aneuploïdie

A

Afwijking van 1 enkel chromosoom of chromosomenpaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Trisomie

A

2n+1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Triploïdie

A

3n, zygote ontstaat - diploid spermatozoon, 2n, waardoor tripoloidie ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hybride dieren

A

Individuen die ontstaan door de kruising van 2 diersoorten - muilezels en muildieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tetrasomie

A

2n+2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mozaïekdieren

A

Niet alle cellen van een individu hebben dezelfde genetische inhoud - afkomstig van 1 enkele zygote - non-dysjunctie - mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Chimeer

A

Enkel individu ontstaan uit twee of meer zygoten

 - Fusie van zygoten of jonge embryo's tijdens het klievingsstadium
 - Bevruchting van het tweede poollichaampje binnen dezelfde zona pellucida 
 - Bevruchting van de blastomeren van een parthenogenetisch gekliefde eicel
 - Bij twee- of meerlingdracht door het ontstaan van vaatanastomosen tussen de vruchtvliezen waarbij cellen worden uitgewisseld tussen beide vruchten
 - Experimentele embryologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diplopagus

A

Siamese tweeling - symmetrische dubbelmonsters - onvolledige opsplitsing van de kiem of door gedeeltelijke fusie van 2 kiemschijven op eenzelfde blastocyst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Heteropagus met autosiet en parasiet

A

Asymmetrische dubbelmonsters

   - Autosiet - het grootste deel dat zich volledig kan ontwikkelen
   - Parasiet - het min of meer onvolwaardige individu dat vastzit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Monosomie

A

2n-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nullisomie

A

2n-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cephalothoracopagus

A

Ter hoogte van de borstkas en hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Thoracoabdominopagus of omphalopagus

A

Ter hoogte van de borstkas en de buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dicephalus (Dicephalia)

A

Dubbele kop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diprosopus (Diprosopia)

A

Dubbel aangezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Duplicitas anterior

A

Dubbele achterhand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Parasitaire achterhand

A

Onvolwaardig ontwikkelde extra achterhand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Mola – acardius – anideus

A

Ongeordende, vaak bolvormige weefselmassa’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Situs inversus (viscerum)

A

De inwendige organen liggen gespiegeld - cillien bovenin de knop van Hensen zitten in 1 richting, deze bepalen de links/rechts oriëntatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Spina bifida (aperta & occulta)

A

Wanneer de neuraalbuis niet sluit - zekere afstand in de lendenstreek - spleetvormig, haarloos huiddefect met ongeorganiseerd neuraal weefsel - open ruggetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Cranioschisis & craniorachischisis

A

Wanneer de volledige neuraalplaat niet instulpt om een neuraalbuis te vormen en het neurale weefsel oppervlakkig blijft liggen - ernstig misvormd individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Anencephalia

A

Wanneer samen met het meest craniale deel van de neuraalplaat de neuroporus rostralis niet sluit kan omnionvocht het centrale deel van de neuraalbuis binnensijpelen wat de degeneratie van de hersenlaanleg veroorzaakt - afgeplat schedeldak zonder of met kleinere hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Schistocoelia

A

Gastroschisis - het insnoeringsproces vindt onvolledig plaats en ter hoogte van de ventrale buikwand wordt geen concreet navelgebied afgelijnd - min of meer uitgebreid buikwanddefect blijft bestaan waarlangs de abdominale organen naar buiten uitpuilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Schistosoma reflexum

A

Insnoeringsproces dat leidt tot de vorming van de navelstreng en de afsnoering van het embryo van de extra-embryonale weefsels blijft beperkt tot de splanchnopleura en de somatopleura hieraan niet deelneemt en daarenboven betrokken wordt in de plooivorming naar dorsaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Problematiek tweelingdracht paard

A

Bijzondere vormen van dizygote tweelingen - paard en rund - meerlingen ontstaan in grootste deel van de gevallen uit meerdere eicellen bevrucht door verschillende spermatozoa - twee-eiige, meereiige of dizygote meerlingen - kunnen niet overleven bij paard, heel zeldzaam..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hydrallantoïs

A

Abnormale vochtproductie ter hoogte van de allantois - de allantois kan 10 tot 40 maal het normale volume aan allantoisvocht bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Agenesie

A

Een bepaald lichaamsdeel of orgaan is totaal afwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Aplasie

A

Lichaamsdeel of orgaan is in aanleg aanwezig maar komt niet tot intwikkeling en groei, zodat het helemaal ontbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hypoplasie

A

Onderontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hyperplasie

A

Overdreven ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hypertrofie

A

Volumetoename door volumetoename van de samenstellende delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Dysplasie

A

Choroidale dysplasie - abnormale bloedvatvorming - verminderde pigmentatie - eventuele atrofie van het tapetum
Gewrichtsdysplasie - niet-optimaal uitgebouwde configuratie van een gewricht - gradaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Ectopia

A

Het orgaan ligt niet op zijn juiste plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Stenose

A

Vernauwing van het lumen waardoor passage van darminhoud sterk bemoeilijkt wordt en het zich gaat opstapelen in het darmsegment craniaal van de stenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Atresie

A

Het membraneus afgesloten blijven van een uitwendige of inwendige natuurlijke lichaamsopening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Patentia

A

Het blijven bestaan van een opening of open kanaal, terwijl dit hoorde afgesloten te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Persistentia

A

Het blijven bestaan van organen of orgaandelen die normaal tijdens de foetale ontwikkeling verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Atavisme

A

Opnieuw verschijnen van de eerste promolaar in de onderkaak van een paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Overgangswervels (cranialisatie – caudalisatie)

A

Vertebra transitoria - wervel die gelegen is nabij de overgang tussen twee opeenvolgende gebieden van de wervelkolom en die typisch kenmerken van beide gebieden combineert - symmetrisch of asymmetrisch - overtallige wervel waarbij vaak in het naburige of daaropvolgende gebied een wervel ontbreekt

 - Cranialisatie 
      - Atlanto-occipitale fusie - bij schaap en paard
      - Lumbalisatie - eerste sacraalwervel met vorming van een lang dwarsuitsteeksel op de sacrumvleugel 
      - Sacralisatie - vergroeiing van de eerste staartwervel met het sacrum 
 - Caudalisatie 
      - Halsrib - halswervel met een abnormaal lang dwarsuitsteeksel 
      - Sacralisatie - laatste lendenwervel  - gewrichtsvlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hemivertebra

A

Halfwervel - linker en rechter sclerotomen dragen niet evenveel bij tot de vorming van een wervel - asymmetrische bouw - zijdelingse kromming wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Scoliose

A

Zijdelingse kromming in de rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Kyphose

A

Kyphosis - een bolle rug als gevolg van hypoplasie van de wervellichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Lordose

A

Een holle rug door hypoplasie en/of vergroeiingen van de wervelbogen en spinaaluitsteeksels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Perosomus elumbus

A

Kalveren - hypoplasie/aplasie van de wervelkolom caudaal van de thoracale wervels - fout tijdens neurulatie waarbij in deze streek de neuraalbuis niet wordt aangelegd - achterste ledematen zijn aanwezig, maar door gebrek aan bezenuwing zijn de spieren ervan niet ontwikkeld en zijn de gewrichten ankylotisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Schistosternia

A

Aangeboren spleet in het borstbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Musculaire hypertrofie

A

Volumetoename door volumetoename van de samenstellende delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Dysmelia

A

Afwijkend volledige lidmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Amelia

A

Volledige afwezigheid van het lidmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Micromelia

A

Proportioneel volledig te klein lidmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Brachymelia

A

Een te kort lidmaat - enkel aantasting van de lengteas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hemimelia

A

Slechts 1 helft van het lidmaat is aangelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Polymelia

A

Extra ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Notomelia

A

Extra lidmaat op de rug - vaak in de schouderstreek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Pygomelia

A

Extra lidmaat in de stuit- of staartstreek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Perineomelia

A

Extra lidmaat op het perineum - tussen anis en urogenitale opening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Apodia

A

Geen voet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Polypodia

A

Te veel voeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Polydactylia

A

Te veel tenen per lidmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Syndactylia

A

Versmolten blijven van verschillende tenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Chondrodysplasie – Bulldogkalf

A

(Osteo)chondrodyplasia - afwijking bij de maturatie van het kraakbeen waarbij lengtegroei van het been ter hoogte van de groeischijven niet correct opreedt - bulldogkalf

62
Q

Arthrogryposis

A

Verstarring van de gewrichten - vaak in gebogen toestand of in een onnatuurlijke houding

63
Q

Varus

A

O-benigheid

64
Q

Valgus

A

X-benigheid

65
Q

Hernia diaphragmatica

A

Hernia abdominalis - vergroeiing van de buikspieren in de mediaanlijn ontbreekt

66
Q

Hernia umbilicalis

A

Spontane navelbreuk - verzwakking van de spieren rond de navel

67
Q

Omphalocoele

A

Navelstrengbreuk - de darmen puilen uit in de navelstreng - nadat de wand van de navelstreng na de geboorte ingedroogd is zijn de darmen in de omphalocoele dan alleen nog bedekt door een min of meer ingedroogd vlies

68
Q

Eventratio

A

Eventratie van de ingewanden - als gevolg van stoornissen in het sluiten van de buikwand

69
Q

Aprosopia

A

Volledig afwezigheid van het aangezicht doordat de meest craniale neurale kamcellen niet worden aangelegd of niet gaan migreren naar de aangezichtstreek

70
Q

Cheiloschisis medianum

A

Mediane hazenlip - de vergroeiing tussen de linker en rechter mediale nasale plooien gebeurt onvolledig en leidt tot de vorming van een mediane spleet in de bovenlip die bijna altijd doorloop in de bovenkaak en primair gehemelte

71
Q

Cheiloschisis lateralis

A

Laterale hazenlip - de maxillaire knop vergroeid met de laterale nasale plooi - bereikt de mediale nasale plooi niet volledig - daardoor ontstaat een groeve die min of meer diep is en die tot in de neus- en mondholte kan reiken

72
Q

Gnathoschisis

A

Gnatoschisis inferior - gespleten onderkaak - wanneer beide mandibulaire knoppen ventraal in de middenlijn niet of onvolledig versmelten resulteerd dit in een gespleten onderkaak of gespleten onderlip

73
Q

Coloboma facialis

A

De nasolacrimale groeve blijft als dusdanig bestaan en loopt eventueel door in een laterale hazenlip

74
Q

Agnathia

A

Afwezigheid van bovenkaak/onderkaak - ontderontwikkelong kaken

75
Q

Brachygnathia

A

Te korte bovenkaak/onderkaak - door onderontwikkeling van de kaken

76
Q

Ectopische tand (heterotopia dentis)

A

Heterotopische tanden bij het paard bij de oorbasis

77
Q

Polyodontia

A

Meer tanden aangelegd dan normaal - 1 of meer tandknoppen in meervouw aangelegd

78
Q

Hypodontia

A

Maximaal 6 tanden ontbreken

79
Q

Pseudopolyodontia

A

De melktanden blijven bestaan - persisterend melkgebit

80
Q

Ankyloglossia

A

Frenulum van de apex van de tong persisteert

81
Q

Palatoschisis

A

Gespleten gehemelte

82
Q

Adenohypofysaire a- / hypoplasie

A

Adenohypofysaire apasie/hyposysaire hypoplasie - adenohypofyse wordt niet aangelegd

83
Q

Stenose van darm / pylorus

A

Vernauwing van het lumen waardoor passage van darminhoud sterk bemoeilijkt wordt en het zich gaat opstapelen in het darmsegment craniaal van de stenose

84
Q

Megaoesophagus

A

Abnormale dilatatie van de slokdarm

85
Q

Atresia ani

A

Het rectum eindigt blind een eind craniaal van de anus - gevolg van het niet doorbreken van de anale membraan

86
Q

Meckels divertikel (jejuni)

A

Diverticulum intestinale jejuni - divertikel van Meckel - overblijfsel van dooierkanaal dat teruggevonden kan worden als een weefselstreng

87
Q

Trachea

A
  • Dorsoventraal afgeplatte trachea (tracheacollaps)

- Tracheo-oesophagale fistels

88
Q

Hoefijzernier

A

Voor de craniale migratie naar de lendenstreek liggen beide nieren relatief dicht tegen elkaar in de bekkenstreek - soms kan vergroeiing optreden tussen de caudale polen van de nieren met de vorming van een grote, hoefijzervormige nier waarvan de open zijde naar craniaal gericht is - bij het opschuiven richting van lendenstreek blijft de hoefijzernier door zijn U-vorm haperen ter hoogte van de a. mesenterica caudalis

89
Q

Cystennier

A

Polycysteuze nier - aangeboren cystenvorming in de nier is het gevolg van het uitblijven van versmelting tussen de nefronen en de papillaire kanalen - mens en varken

90
Q

Niercortexhypoplasie

A

Bij de vorming van nieuwe nefronen volgt de ene reeks op de andere - het stilvallen van dit proces zou de vorming van een verdunde cortex tot gevolg hebben

91
Q

Ectopische ureter

A

Niet zelden mondt een ureter caudaal van het trigonum vesicae uit in het bekkendeel van de urethra en veroorzaakt aldus incontinentia urinae - deze congenitale afwijkingen komt voor bij alle huisdieren, vooral honden

92
Q

Urachus patens

A

Urachus persistens - leknavel - normaal sluiten de navelopening en het urachuskanaal zich bij de geboorte, soms gebeurd dit niet - urachuskanaal blijft in dit geval meestal met de buikwand verbonden en de urine vloeit langs de navel uit - in andere gevallen blijft de blaas spoel- of strengvormig aan de navelstreek vastzitten en kunnen zich op dit traject urachuscysten vormen

93
Q

Cloaca persistens

A

Rectum, urinair kanaal en vagina zijn gefusioneerd

94
Q

Intersex

A

Alle afwijkingen waarbij een individu van een bepaald geslacht ook kenmerken van het andere geslacht vertoont

95
Q

Hermafrodiet

A

Gonadaal weefsel van beide geslachten - meestal gepaard met andere afwijkingen

96
Q

Pseudohermafrodiet

A

Aard van het gonadaal weefsel niet overeen met de rest van het geslachtsapparaat - twee testes met vrouwelijke secundaire geslachtsorganen - twee ovaria met mannelijke geslachtsorganen

97
Q

Kween

A

Kweenvorming bij het rund - freemartinisme - bij tweelingdracht waarbij de vruchten van verschillend geslacht zijn - bloedvatanastomosen tussen de vruchtvliezen van de verschillende vruchten optreden voor de hormonale geslachtsdifferentiatie optreedt

98
Q

Witte vaarzenziekte

A

Treft vaak volledig witte vaarzen bij Belgisch Wit-Blauw - genetische afwijking

    - Segmentele aplasie
    - Hymen persistens 
    - Onvruchtbaar
99
Q

Hymen persistens

A

De caudale uiteinden van de paramesonefrotische kanalen hollen niet uit en sluiten aan met de sinus urogenitalis blijft de baarmoeder over een kleine of grote afstand volledig afgezonderd van het vestibulum vaginae

100
Q

Segmentele aplasie

A

Sommige delen van de paramesonefrotische kanalen van Muller komen niet tot ontwikkeling - dit kan leiden tot uterus unicornis of een segmenteel opgedeelde baarmoeder waarvan de meest craniale stukken volledig afgezonderd zijn van de caudale delen - rund

101
Q

Uterus didelphys

A

Abnormale of uitblijvende fusie van de paramesonefrotische kanalen van muller kan leiden tot een uterus didelphys of een vagina septata

102
Q

Vagina septata

A

Abnormale of uitblijvende fusie van de paramesonefrotische kanalen van muller kan leiden tot een uterus didelphys of een vagina septata

103
Q

Cryptorch / Cryptorchidie

A

Ectopia testis - het niet indalen van de testis in het scrotum wordt vooral gezien bij diersoorten waar de descensus testis laattijdig gebeurd

104
Q

Hypospadie

A

Lippen van de sulcus urogenitalis vergroeien onvolledig met elkaar zodat de uitwendige urethra-opening op de onderzijde van de penis is gelegen

105
Q

Frenulum persistens

A

Onvoldoende regressie van de verbinding tussen de glans penis en het preputium belemmert het uitschachten van de penis

106
Q

Phimosis

A

Een te eng cavum preputiale kan leiden tot beklemming van de pars libera penis

107
Q

Septumdefect (interatriaal & interventriculair)

A
  • Defecten bij de vorming van de intracardiale septa
    - Afwezigheid van het septum interatriale
    - Afwezigheid van het septum inerventriculare
    - Afwezifheid van het septum intermedium - hart omsluit 1 centrale vernauwing
  • Deffecten van septum aorticopulmonale - leiden tot allerlei eerder beschreven hartdefecten en arteriele stoornissen - vernauwing van de aorta of truncus pulmonalis
108
Q

Foramen ovale persistens (patens)

A

Foramen ovale blijft open staan - geen anatomische sluiting van de klep die deze uitmonding in het linker atrium bedekt

109
Q

Foramen interventriculare persistens (patens)

A

Foramen interventriculare blijft open - door afwijking in 1 van de septa

110
Q

Ectopia cordis cervicalis

A

Het hart is gelokaliseerd in de nekstreek, vlak voor de borstingang door een fout in de afdaling van het hart - afdaling verloopt te traag en borstingang vernauwd voor het hart de borstholte bereikt - apex wijst naar craniaal

111
Q

Ectopia cordis fissisternalis

A

Hart puilt uit doorheen de ventrale borstwand - door een dout in de afdaling van het hart - afdaling verloopt te snel, voor het dichtgroeien van het sternum

112
Q

Klepcysten

A

Cysten ontstaan op de hartkleppen - fout in omvorming van de musculaire trabekels tot de eigenlijk klepslip en chordea tendineae - kunnen leiden tot klepinsufficientie, terugvloei van bloed uit de ventrikels naar de atria tijdens de systole

113
Q

Truncus arteriosus persistens

A

Afwezigheid van septum spirale - totale vermenging van het bloed in de truncus arteriosus - foramen interventriculare persitreerd vaak ook

114
Q

Ductus arteriosus persistens (PDA)

A

Open lumen van de ductus arteriosus sluit niet - vloei ontstaat vanuit hethoge drukgebied, de aorta, naar de longcirculatie, truncus pulmonalis

115
Q

Ruiteraorta

A

Transpositio aortae - de 2 septa, septum aorticopulmonale en septum interventriculare, sluiten niet goed op elkaar aan waardoor septum spirale iets meer naar links of rechts is geplaatst - ruiteraorta - ook foramen interventriculare persisteerd - vermenging van bloed met abnormale verdeling over truncus pulmonalis en de aorta

116
Q

Tetralogie van Fallot

A

Septum spirale is te ver naar rechts ingeplant - viervoudig syndroom

    - Duidelijke verplaatsing van de aorta
    - Vernauwing van de truncus pulmonalis
    - Defect in het septum interventriculare
    - Hypertrofie van de rechter ventrikel
117
Q

Aorta coarctata

A

Aangeboren vernauwing in de aorta

118
Q

Persisterende rechter aortaboog (PRAA)

A

Aorta dextra persistens - rechter aortaboog komt samen met linker aortaboog voor - trachea en slokdarm worden zo aan beide kanten geflankeerd door een zware aortaboog met eventuele nadelige gevolgen op de functie van deze organen

119
Q

Dubbele vena cava cranialis/linker vena cava cranialis

A

Indien de anastomosis precardinalis niet gevormd wordt persisteren zowel de rechter als linker vena cardinalis cranialis - deze laatste bouwt dan een linker vena cava cranialis uit die de linker voorpoot en linker deel van de hals en kop draineert naar de verwijde sinus coronarius van het hart - het hart kan haar finale rotatie niet ondergaan en de facies auricularis blijft naar craniaal wijzen - anatomische variatie

120
Q

Dubbele vena cava caudalis

A

Ontdubbeling van de vena cava caudalis tussen de venae iliacae communes en de vena renales - gevolg van het niet ontwikkelen van de iliacale anastomose - anatomische variatie

121
Q

Portosystemische shunt PSS (portocavala anastomose)

A

Portocavale (portosystemische) shunt - abnormale anastomosen tussen vena portae en de vena cava caudalis of de ductus venosus sluit niet - bloed dat beladen is met lichaamsvreemde stoffen opgenomen in de darm kan rechtstreeks naar de systemische circulatie vloeien zonder de leverninusoiden te passeren waardoor het bloed niet wordt ontgiftigt

122
Q

Holoprosencephalie

A

Prosencephalon splitst rostraal niet op in twee telencephalische hersenblaasjes - mediane oogveld splitst hierdoor ook niet op in twee oogplacoden - 1 enkel centraal gelegen oog ventraal van de neusaanleg

123
Q

Hydrocephalus

A

Waterhoofd - disbalans tussen productie cerebrospinaalvocht ter hoogte van de plexi choroidei en de afvoer ervan met absorptie in het veneuze systeem - vocht hoopt zich op tussen plaats van productie en de obstructie

    - Inwendig waterhoofd - vocht stapeld zich op in de hersenventrikels - atrofie van zenuwweefsel - vergroting van schedelholte in het geheel of een uitpuiling van hersenweefsel langs een beperkte opening in de schedel
    - Uitwendig waterhoofd - overmatige hoeveelheid cerebrospinale vloeistof komt voor in de subarachnoidale ruimte - te hoge vochtproductie door de plexus choroidei samen met een te geringen resorptiecapaciteit door de granulationes arachnoideales
124
Q

Hydranencephalie

A

Hersenblaasjes ontwikkelen wel, maar er vindt geen proliferatie van hersenweefsel plaats of het pasgevormde hersenweefsel raakt verloren in een destructief proces - hersenen blijven zo grote zakvormige ruimtes die met cerebrospinaal vocht gevuld zijn - nauwelijks onderscheid tussen hersenvliezen en de dunne wand hersenweefsel

125
Q

Meningocoele

A

Blaasvormige uitstulping doorheen een schedelwanddefect van de hersenvliezen en hoeveelheid cerebrospinale vloeistof - eventueel gepaard met het uitpuilen van hersenweefsel omsloten door de meningen

126
Q

Meningoencephalocoele

A

Blaasvormige uitstulping doorheen een schedelwanddefect van de hersenvliezen en hoeveelheid cerebrospinale vloeistof - eventueel gepaard met het uitpuilen van hersenweefsel omsloten door de meningen

127
Q

Encephalocoele - cranium bifidum

A

Wanneer de neuraalbuis niet helemaal sluit aan de bovenkant - kan een verminderde hersenontwikkeling tot gevolg hebben

128
Q

Anophthalmia

A

Volledige afwezigheid van het oog - niet ontwikkelen van oogplacode

129
Q

Microphthalmia

A

Onderontwikkeld ook - wel oogleden

130
Q

Cyclopia

A

Enkel centraal gelegen oog door niet opsplitsen van het mediane oogveld - oog is ventraal van de neusaanleg gelegen - neusaanleg is sterk misvormd - redelijk smalle kop
- Proboscis - neus wordt aangelegd als een slurf boven het oog

131
Q

Congenitaal glaucoom

A

Aangeboren - hoge druk in het oog

132
Q

Aphakia

A

Afwezigheid van de lens - vaak ook de volledige oogvorming verstoord

133
Q

A. hyaloidea persistens

A

Delen van deze arterie blijven en/of haar vertakkingen achteraan het lensoppervlak blijven partieel bestaan

134
Q

Membrana pupillaris persistens

A

Weefselresten die voor de lens gelegen zijn door onvolledig verdwijnen van de pupillaire membraan

135
Q

Polycoria

A

Iris met een bijkomde pupil die door gladde spieren omgeven is of met perforatie ten gevolge van focale hypoplasie

136
Q

Coloboma iridis

A

Restanten van een onvolledig verdwenen fissura optica resulteren in een spleetvormige stucturen die uit de oogbeker onstaan - secundair ook sclera spleetvormig

137
Q

Synblepharon – Cryptophthalmos

A

Volledige vergroeiing van de oogleden

138
Q

Entropion

A

Naar binnen gekrulde oogleden

139
Q

Ectropion

A

Naar buiten gekrulde oogleden

140
Q

Otognathia

A

Voorkomen van bijkomende kleine onderkaak en eventueel nog andere mondstructuren aan de oorbasis - gevolg van abnormale opsplitsing van de mandibulaire kieuwboog

141
Q

Epitheliogenesis imperfecta = Aplasia cutis

A

Congenitale plaatselijke afwezigheid van epidermis waarbij de dermis direct contact maar met de buitenwereld

142
Q

Dermatosparaxie

A

Autosomaal recessief gebrek bij runderen waarbij de afwezigheid van het enzym procollageenpeptidase leidt tot deficiente collageenvorming en een fragiele dermis

143
Q

Ichthyosis

A

Desquamatie van het stratum corneum van de verhoornde huid kan niet plaatsvinden - huid wordt erg dik, stug en onelastisch door de voortdurende vorming van nieuwe huidcellen vanuit het stratum basale - door expansie en bewegingen van de vrucht scheurt de dikke epidermis op verschillende plaatsen open waardoor de huid een schubachtig aspect krijgt

144
Q

Anonychia

A

Afwezigheid van hoornvorming - foute determinatie van de dorse-palmaire of dorso-plantaire lidmaatas

145
Q

Hypertrichosis

A

Abnormale langharigheid

146
Q

Alopecie

A

Atichia - Alopecia congenitalis - afwezigheid van haren

147
Q

Melanisme

A

Algemene toename of plaatselijke opstapeling van melanine - gelokaliseerde melaninevlek die gepaard gaat met een verdikken van de huid en onderhuid wordt aangeduid als geboortevlek

148
Q

Albinisme

A

Afwezigheid van pigment melanine - oog in de ogen - de pigmentcellen zijn meestal wel aanwezig maar niet in staat de melanine te vormen

149
Q

Polymastie

A

Meerdere melkklieren

150
Q

Polythelie

A

Hypermastie - meerdere tepels op 1 melkklier of apart ingeplante tepels zonder geassocieerd melkkliercomplex