Begrippenlijst Flashcards

1
Q

Voortplanting

A

Wanneer een levend wezen een deel van zijn organisme afstaat; dit
deel ontwikkelt na versmelting met een deel van een ander wezen, tot
een nieuw individu dat gelijkt op de donor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gameten

A

Geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gonocyten

A

Priomordiale geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diapedese

A

Actief migreren vanuit de dooierzak naar het dorsale mesenterium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dorsale mesenterium

A

Ophangwand van de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Teratoma

A

Tumorvorming van verdwaalde gameten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Spermatozoön

A

Mannelijke gameet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ovulum

A

Eicel, vrouwelijke gameet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mesonephros

A

Middennier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Genitale kam

A

Aanleg van de gonaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Follikelcellen

A

Hiertoe ontwikkelen vrouwelijke gameten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sertolicellen

A

Hiertoe ontwikkelen mannelijke gameten (steuncellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gametogenese

A

Studie van de ontwikkeling van geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spermatogenese

A

Studie van de ontwikkeling van de mannelijke geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spermiogenese

A

Vorming van de rijpe zaadcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Testis

A

Teelbal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tubuli seminiferi

A

Zaadbuisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Spermatogoniën

A

Moederstamcellen van de spermatozoa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Spermatocyte 1

A

Dochtercel die ontstaat na mitose type B spermatogoniën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Crossing-over

A

Uitwisseling genetisch materiaal (dmv chiasma!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Autosomen

A

Chromosomen die geen deel hebben in de geslachtsbepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Allosomen

A

Heterosomen, geslachtschromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Spermatocyte 2

A

Dochtercel die ontstaat na de 1e meïotische deling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Spermatiden

A

Dochtercel die ontstaat na de 2e meïotische deling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Akrosomale reactie
Veranderingen die het akrosoma ondergaat wanneer het in de | vrouwelijke geslachtstractus terecht komt
26
Kapacitatie
Bevruchten van de eicel door het spermatozoön
27
Proximale centriool
Centriool ontstaan uit diplosoma, dat zich met de lengteas parallel tegen de kernwand aanlegt
28
Flagellum
Staart van het spermatozoön voor de voortbeweging
29
Axonema
Axiaal microtubulair complex (hoofdstuk flagellum)
30
Spiraaldraad
Mitochondrieën in spiraalvormige schede rondom flagellum
31
Ring van Hensen
Distale uiteinde v/h lichaam v/e spermatozoön
32
A- of oligospermie
Geen of een te geringe spermatozoaproductie
33
Ovogenese
Studie van de ontwikkeling van de vrouwelijke gameet
34
Mitosestadium
Vermenigvuldigingsstadium van de ovogenese
35
Oo-/ovogoniën
Moedercellen van ovocyten
36
Kiemepitheel
Epitheel dat het ovarium bedekt
37
Corticale strengen
Strengen die vanuit het epitheel van de genitale kam groeien
38
Cortex ovarii
Corticale strengen die in de diepte groeien
39
Ovocyten 1
Dochtercellen van de ovogonieën
40
Primordiale follikel
Primaire oöcyte omgeven door 1 laag platte epitheelcellen
41
Primaire follikel
Primordiale follikel met kubische follikelcellen ipv platte epitheelcellen en met een membrana pellucida
42
Membrana pellucida
Membraan aangemaakt door de follikelcellen om de ovocyte 1
43
Follikelartresie
Het ontaarden van ovogonieën, primordiale en primaire follikels
44
Menopauze
Moment waarop alle primaire follikels verdwenen zijn
45
Fertiliteit
Bevruchtbaarheid van de eicel
46
FSH
Follikel Stimulerend Hormoon. Als dit FSH niet aanwezig is zal de ovocyte 1 afsterven
47
Adenohypofyse
Pars distalis hypofyse (produceert FSH)
48
Deutoplasma
De dooier, waarin reservestoffen worden opgeslagen
49
Vitellogenesis
De morfologische veranderingen in de ovocyte 1 door toedoen van het opstapelen van reservestoffen
50
Deutoplasmogenesis
Vitellogenesis
51
Iso-/homolecithaal
Eicel met weinig dooier dat gelijkmatig verdeeld is
52
Holoblastische klieving
Egale klieving, waarbij de eicel zich in 2 even grote dochtercellen deelt
53
Anisolecitaal
Wanneer de dooier ongelijkmatig verdeeld is
54
Vitellaire pool
Kant van de eicel waar de dooier geconcentreerd is
55
Blastomeren
Delen van de eicel na de klieving
56
Macromeren
Volumineuzere blastomeren
57
Animale pool
Kant van de eicel waar meer cytoplasma dan dooier aanwezig is
58
Micromeren
Minder volumineuzere blastomeren
59
Discoïdale klieving
Een klieving die alleen plaatsvindt ter hoogte van de kiemschijf. Ook wel onvolledige, ongelijke of meroblastische klieving genoemd
60
Vitellogenin
Bouwelementen van de dooier
61
Zona (membrana) granulosa
De laag kubische follikelcellen rondom de ovocyte 1 wanneer deze meerlagig wordt
62
Secundaire follikel
Follikel met een antrum
63
Cumulus oophorus
De ovocyte 1 met de omringende granulosacellen zijn te zien als een klompje in het grote antrum
64
Corona radiata
Krans follikelcellen in het cumulus oophorus. Deze zet zich voort in granulosacellen aan de basis van de cumulus oophorus, op de membrana pellucida
65
Theca folliculi
Bindweefselschede rondom de granulosacellen
66
Theca interna
Binnenste deel van de theca folliculi
67
Theca externa
Buitenste deel van de theca folliculi
68
Graafse follikel
Volgroeide follikel
69
Ovocyte 2
Dochtercel van Ovocyte 1 met veel dooier en veel cytoplasma
70
Polocyte 1
Dochtercel van Ovocyte 1 met zeer weinig dooier en cytoplasma. Deze ontaardt, of ondergaat opnieuw een deling
71
Ovotide
Rijpe eicel, de grote dochtercel van ovocyte 2
72
Polocyte 2
De kleine dochtercel van ovocyte 2. Deze ontaardt
73
Spontane ovulatie
Ovulatie waarop uitwendige factoren geen invloed hebben
74
Reflexmatige ovulatie
Ovulatie onder de invloed van uitwendige factoren (de coïtus bijv.)
75
LH
Luteïniserend hormoon, zorgt voor het openbarsten van de follikel
76
Corpus rubrum
Bloedklonter die de follikelholte opvult na het openbarsten
77
Corpus luteum
De plaats waar de bloedklonter zat, wordt bezet met achterblijvende follikelcellen die lipiden af gaan zetten, waardoor het gele lichaam ontstaat
78
Progesteron
Hormoon dat zorgt voor de groei van het endometrium
79
Amphimixis
De bevruchting
80
Zygote
Bevruchte eicel
81
Epididymis
Bijballen
82
Spermaplasma
Zaadvocht
83
Copulatie
Paring
84
Vesicula seminalis
Zaadblaasjes
85
Cervix
Baarmoedermond
86
Uterotubaire overgang
Overgang tussen de uterus en de eileider
87
Ampullaire eileider
Bovenste derde deel van de eileider (het breedste deel)
88
Polyspermie
Het binnendringen van meerdere zaadcellen in de eicel
89
Deutoplasmolyse
Het uitstoten van het vitellushoudende vocht
90
Spermaster
Tijdelijke asterstraling door het centriool van het spermatozoön
91
Syngamie
Het in elkaar haken van de kernmembranen van de pronuclei
92
Karyotype
Chromosomenuitzicht
93
Non-disjunctie
Wanneer een chromosoom volledig naar 1 dochtercel gaat en niet splitst
94
Pseudohermafrodieten
Meer 1 vd 2 geslachten, maar niet volledig
95
Mosaïcisme
Wanneer de 2 dochtercellen verschillend zijn door non-disjunctie bij de eerste klieving
96
Polyandrie
Wanneer 2 mannelijke pronuclei versmelten met de vrouwelijke pronucleus
97
Dygenie
Wanneer de polocyte 2 niet degenereert maar een supplementaire vrouwelijke pronucleus vormt
98
Chimerisme
Het ontstaan van een nieuw individu uit meerdere zygoten
99
Free martin
Wanneer de bloedvaten van de (niet van hetzelfde geslacht) foetussen met elkaar in verbinding staan, waardoor er abnormale ontwikkelingen ontstaan
100
Holocardius
Rudimentair embryo
101
Amorphus globosus
Rudimentair embryo
102
Lithopeidon
Steenvrucht
103
Dystocie
Moeilijke geboorte
104
Diplopagus
diploös = dubbel, pagus = vast; siamese tweeling
105
Dicephalus
2-hoofdig
106
Diprosopus
2 aangezichten
107
Dicaudatus
2-achterlijvig
108
Tetrabrachius
4-armig
109
Tetrascelus
4-benig
110
Heteropagus
Het ongelijk ontwikkelen van een versmolten tweeling
111
Autosiet
Dat embryo van een versmolten tweeling die normaal ontwikkeld is
112
Notomelus
Embryo dat als een parasiet aan een normaal embryo vast hangt
113
Kiemschijf
Dunne witte spot die de kern en de cytoplasmarijke zone omvat
114
Blastodisc
Kiemschijf
115
Karyokinesis
Kerndeling
116
Cytokinesis
Deling van het cytoplasma
117
Syncytium
Multinucleaire cel
118
Morula
Zygote na 3 tot 4 delingen
119
Subgerminale ruimte
De onderliggende dooier onder de blastomeren bij vogels
120
Centrale blastomeren
Vormen later het blastoderm voor het embryo
121
Blastoceel
Kortstondige spleetvormige ruimte in het blastoderm bij zoogdieren
122
Marginale blastomeren
Meer perifeer gelegen blastomeren
123
Kiemknop
Groep centraal gelegen cellen in de blastula
124
Embryoblast
Kiemknop
125
Trofoblastische cellen
De perifere cellen in de blastula
126
Pars foetalis placentae
Het foetale deel van de placenta
127
Blastoceel
Holte in de blastula
128
Trofoblast
1 laag perifere cellen bij de blastula
129
Embryonale pool
Plaats in de blastula waar de cellen groter worden en op 1 plaats blijven
130
Uitkippen van het embryo
Het scheuren van de membrana pellucida
131
Blastocyste
Blastula
132
Gastrulatie
De vorming van de kiembladen door gerichte celmigraties en | hergroepering van cellen
133
Coelenterata
Holtedieren
134
Ectoblast
De buitenste wand van de coelenterate lichaamswand
135
Endothelium
Gespecialiseerde epitheelcel die de binnenkant van de bloedvaten afzet
136
Mesothelium
Gespecialiseerde epitheelcel die de lichaamsholten en het oppervlak van organen in deze lichaamsholten aflijnt
137
Mesoblast
Middenste lichaamswand bij hogere diersoorten
138
Radiaire expansie
Wanneer een weefsel een groter oppervlak in beslag neemt
139
Convergentie
Wanneer cellen zich op gaan stapelen in een bepaalde laag
140
Area pellucida
Een wat helderder gebied in de centrale blastomeren in de kiemschijf waar de gastrulatie plaatsvindt
141
Area opaca
Gebied van de perifere blastomeren
142
Proces van delaminatie
Wanneer de grotere cellen van de kiemschijf gaan migreren naar de subgerminale holte
143
Hypoblast
Primair endoblast
144
Elongatie caudale condensatie
Wanneer de toevoer naar het caudale uiteinde van de kiemschijf van cellen aanhoudt
145
Knop van Hensen
Primitieve knop
146
Oerstreep
Mediaan verdikt gebied in het ectoblast
147
Primitieve knop
Uiteenzetting van het craniale deel van de oerstreep
148
Primitieve goot
Inzinking in het midden van de oerstreep
149
Mesoblast
Losse mesenchymale celpopulatie, gevormd uit de migrerende | ectoblastcellen uit de primitieve goot
150
Membraan van Heuser
Hypoblastcellen die de blastoceel gaan omsluiten
151
Lecitoceel
Wand van het blastoceel en het primaire entoblast
152
Primaire amnionholte
Holte in de kiemknop
153
Notochorda
Celstaafje dat vanuit de knop van Hensen craniaal tussen het | ectoblast en het hypoblast doorgroeit
154
Prechordaal
Voor de notochorda
155
Prechordale plaat
Prechordale mesoblastische celgroep aan het apicale uiteinde van de kiemschijf en het daaronder liggende entoblast
156
Neurale plaat
Plaat ontstaan uit een verdikking van het ectoblast boven het hoofdverlengsel. Hieruit ontwikkelt zich bijna het hele CZS
157
Secundaire entoblast
Definitieve entoblast ontstaan door het verdringen van de primitieve entoblastcellen
158
Hoofdverlengsel
Een medio-longitudinale celstreng die craniaal groeit tussen het ectoblast en het entoblast
159
Chordakanaal
Kanaal in de as van het hoofdverlengsel
160
Chordaplaat
Plaat die ontstaat door het openspreiden van het chordakanaal
161
Epimere
Para-axiale mesoblast
162
Mesomere
Intermediaire mesoblast
163
Hypomere
Laterale mesoblast
164
Segmentatie
Wanneer het paraxiale mesoblast zich omvormt tot een reeks | kubische blokjes
165
Somieten
Kubische blokjes bij de segmentatie
166
Chorda
De primitieve lichaamsas
167
Caudale knop
Knop ontwikkeld uit de terminale knop
168
Frontale knop
Uitpuilen van het voorste uiteinde van de kop door ontwikkeling van de hersenen
169
Ventrale frontale knop
Groeve in de frontale knop, waaruit de reukplacoden ontstaan
170
Oogblaasjes
Ontstaan door uitpuilen van voorste deel van de hersenen
171
Mandibulaire boog
Eerste kieuwboog
172
Stomodeum
Primitieve mondholte, een indieping tussen de frontale knop en de mandibulaire boog
173
Hyoïde boog
Tweede kieuwboog
174
Otische placode
Placode ontstaan door een dorsale verdikking bij boog 2, waaruit het otische blaasje en het gehoor- en evenwichtsorgaan ontwikkelt
175
Hartbocht
Het sterk uitpuilen van het hart
176
Hart-leverwelving
Hartbocht en grote leveraanleg
177
Neuralatie
De vorming van de neurale plaat medio-dorsaal van het embryo. Deze plaat vormt zich om tot de neurale buis
178
Epiblast
Ectoblast na het vormen van de neurale buis
179
Periderm
Buitenste beschermende laag van de opperhuid
180
Epitrichium
Periderm
181
Stratum germinativum
Binnenste laag van de opperhuid dat zorgt voor de celdelingen
182
Placoden
Goed gelokaliseerde, plaatselijke veranderingen in de epiblast (het wordt hoog-cylindrisch), ter hoogte van de kopstreek
183
Branchiale zenuwen
Kieuwboogzenuwen
184
Neurula
Naam van het embryo na de neurulatie
185
Neurale plaat
Plaat waaruit het hele zenuwstelsel ontstaan
186
Neuroblast
Ectoblast waaruit de neurale plaat ontstaat
187
Neurale groeve
Groeve in het midden van de neurale plaat
188
Neurale wallen
Verheven zijkanten bij de neurale plaat
189
Neuroporus cranialis
Anterior. Craniale opening van de neurale buis
190
Neuroporus caudalis
Posterior. Caudale opening van de neurale buis
191
Canalis neurentericus
Verbinding tussen de neurale buis en de maagdarmtractus
192
Prosencephalon
Voorhersenen
193
Telencephalon
Laterale en apicale uitstulping van het prosencephalon
194
Diencephalon
Mediane stuk van het prosencephalon
195
Mesencephalon
Middenhersenen
196
Rhombencephalon
Achterhersenen
197
Metencephalon
Deel waarin het rhombencephalon zich opdeelt
198
Myelencephalon
Deel waarin het rhombencephalon zich opdeelt
199
Fibronectines
Adhesief glycoproteïne aan het celoppervlak, dat betrokken is bij de adhesies tussen cellen
200
Leptomeninx
Zachte hersenvliezen
201
Ganglia sphenopalatinum
7e parasympathische ganglia
202
Ganglia oticum
9e parasympathische ganglia
203
Ganglia jugulare
10e parasympathische ganglia.
204
Spinale ganglia
Ganglion tussen het dorsale deel van de neurale buis en de somieten
205
Enterische ganglia
Paraympathische perifere motoneuronen voor de darm
206
Sympaticoblasten
Sympathische perifere neuronen
207
Ganglia stellatum
Ganglia cervicale caudale x paravertebrale ganglia van Th1 en Th2
208
Ganglia soleare
Ganglia coeliacum x ganglia mesenterium craniale
209
Melanocyten
Pigmentcellen
210
Schwanncellen
Maken de myelineschede rondom zenuwuitlopers
211
Glandula thyroïdea
Regelt het metabolisme (orgaan uit primitieve darm)
212
Parathyroïdea
Regelt het Ca en P metabolisme
213
Preordale darm
Het blinde, apicale uiteinde van de primitieve darm
214
Zakje van Seessel
Preordale darm
215
Kieuwbogen sensu strictu
Achter elkaar gelegen uitstulpingen van het entoblast met overeenstemmende instulpingen van het epiblast met tussen beide tussenschotten van mesoblast
216
Epimere
Het paraxiale mesoblast, zijdelings van de neurale buis en de chorda
217
Mesomere
Het intermediaire mesoblast, dat de epimere met de uiterst lateraal gelegen mesoblastische plaat verbindt
218
Hypomere
Laterale mesoblast
219
Somitomeren
Ronde wervelachtige structuren afkomstig uit het paraxiale mesoblast
220
Occipitale somieten
De echte somieten 1 t/m 5
221
Hypoglossuskoord
Myotoom van somieten 3, 4 en 5 waaruit de tongspieren ontstaan
222
Dermatoom
Buitenblad van de epimere
223
Sclerotoom
Ventrale deel van het binnenste blad van de epimere (skeletvorming)
224
Myotoom
Het dorsale deel van het binnenste blad van de epimere
225
Secundair myoceel
Ruimte in het derma-myotoom
226
Pronephros
Halsnier, 7 rudimentaire buisjes van de mesomere
227
Nephrogene plaat
Mesomere
228
Metanephrogeen blasteem
Mesomere
229
Coeloomholte
Primitieve lichaamsholte
230
Somatopleura
Buitenste of somatische blad van de hypomere
231
Splanchopleura
Binnenste of viscerale blad van de hypomere
232
Endocardbuis
Vormt de hartaanleg (komt aan beide zijden van de kop voor)
233
Branchiale kieuwbogen
Zuilvormige mesenchymmassa’s waarin de pharyngeale darm wordt opgedeeld
234
Dorsale mesenterium
Dorsale ophangstructuur van de darm
235
Ventrale mesenterium
Ventrale ophangstructuur van de darm
236
Myocard
Hartspierweefsel uit het viscerale mesenterium dat de endocardbuis omgeeft
237
Epicard
Binnenste wand van het hart
238
Septum transversum
Scheidt de thoracale en abdominale holten bijna volledig
239
Primitieve lichaamswand
Somatopleura en epiblast
240
Primitieve wand viscera
Splanchopleura en entoblast
241
Uterus
Het gespecialiseerde deel van de eileiders waarin de bevruchte eicel zich normaliter ontwikkelt
242
Endogeen
Het voedsel zit in de embryonale cellen zelf (Amphibia)
243
Exogeen
Het voedsel zit buiten het embryo (dat wil zeggen dat het voedsel is opgestapeld buiten het embryonaal gebied maar binnen de eicel)
244
Placenta
Een voedings- en hormoonproducerend orgaan tussen de eicel en de uteruswand
245
Pars foetalis placentae
Deel van de placenta aangemaakt door de bevruchte eicel
246
Pars maternalis placentae
Deel van de placenta aangemaakt door de uteruswand
247
Endometrium
Baarmoederslijmvlies
248
Menses
Maandstonden, maandelijks bloedverlies
249
Proliferatie
Dat het basale deel van het endometrium een nieuw endometrium opbouwt
250
Corpus luteum
Gele lichaam dat progesteron produceert
251
Histotrophe voeding
De voeding van het embryo met de uterusmelk
252
Oedeem interstitium
Vochtophoping in het bindweefsel van het endometrium door het gele lichaam
253
Prostaglandines
Brengen het corpus luteum ten gronde wanneer er geen bevruchting plaatsvindt
254
Corpus albicans
Wanneer het gele lichaam een wit uitzicht heeft
255
Corpus luteum graviditatis
Aangegroeide corpus luteum bij bevruchting
256
Decidua cellen
Cellen opgestapeld in de bindweefselcellen van het basale deel van het endometrium met reservestoffen
257
Mono-oestrisch
1 reproductiecyclus/jaar
258
Di-oestrische
2 reproductiecyclus/jaar
259
Poly-oestrische
Meerdere cyclussen/jaar
260
An-oestrus
Rustperiode in de ovariële cyclus
261
Oestrus
Bronst, periode rond de ovulatie
262
Niditatie
Ingraven van de blastocyste
263
Cellen van Langhans
Binnenste cellen van de trofoblast
264
Cytotrofoblast
Binnenste cellen van de trofoblast
265
Syncytiotrofoblast
Buitenste cellen van de trofoblast
266
Parelsnoer
Verscheidene vruchtblazen in 1 hoorn op zeker afstand van elkaar
267
Centrale implantatie
Implantatie waarbij het embryo met de aanhangsels in de uterus zelf ontwikkelt
268
Extra-uteriene dracht
Bevruchte eicel plant zich buiten de uterusholte in
269
Ectopische dracht
Extra-uteriene dracht
270
Ostium uterinum tubae
Vernauwing van de eileider bij het uitmonden in de uterus
271
Haematotrophe voeding
Voeding door middel van de placenta
272
Placentatie
Vorming van de placenta
273
Chorionvlokken
Uitstulping in het chorion
274
Labyrinth
Netwerk van chorionvlokken
275
Chorion laeve
Plaats waar de villi regresseren en het chorion glad wordt
276
Chorion frondosum
Deel van het chorion aan de embryonale pool, waar de pars foetalis placentae uitgroeit, met zeer sterk ontwikkelde villi
277
Erythroblastosis foetalis
Blauwziekte en oedeemvorming bij de foetus doordat de rode bloed cellen van de foetus afgebroken worden
278
Decidua reflexa
Uterusepitheel dat de eicel bedekt
279
Decidua basalis
Uterusepitheel ter hoogte van het chorion frondosum
280
Decidua pariëtalis
De rest van het uterusepitheel
281
Eivliezen
Het chorion laeve met de decidua reflexa en de decidua pariëtalis
282
Omphalochorion
De vascularisatie van mesoblast van het chorion gebeurt door de bloedvaten van het navelblaasje
283
Allantochorion
De vascularisatie van mesoblast van het chorion gebeurt door de bloedvaten van de allantoïs
284
Epithelio-choriale placenta
Alle membranen zijn intact en is er geen endometrium weefsel verloren gegaan bij de implantatie, dracht en geboorte
285
Adeciduata
Epithelio-choriale placenta
286
Endothelio-choriale placenta
Het uterusepitheel, het endometrium bindweefsel en een deel van de wand van de maternale bloedvaten gaan verloren tijdens de implantatie, placentatie en bij de geboorte
287
Placenta deciduata
Endothelio-choriale placenta
288
Semi-placenta
Adeciduata
289
Placenta diffusa
Wanneer het hele oppervlak van het chorion betrokken is in de placentavorming
290
Cotyledonen
Groepen chorionvlokken
291
Karunkel
Endometriale uitgroei tegenover de cotyledonen
292
Placentoom
Cotyledoon + karunkel
293
Blaasmola
Wanneer het embryo afsterft en het chorion blijft woekeren
294
Hydatiforme mola
Blaasmola
295
Chorioncarcinoma
Wanneer de trofoblast evolueert naar een kwaadaardige kanker
296
Extra-embryonaal coeloom
Holte in het extra-embryonale mesoblast
297
Hechtsteel
Mesenchymstreng die het caudale deel van de kiemschijf verbindt met het chorion. In deze steel ontwikkelt zich de allantoïs
298
Periferie
Overgang tussen ectoblast en trofoblast
299
Exocoeloom
Holte tussen het amnion en lecitoceel
300
Magma reticularis
Strengen losmazig mesenchym in het exocoeloom
301
Divertikel van Meckel
Intra-embryonale deel van de primitieve darm dat blijft bestaan ter hoogte van het ileum
302
Eilandjes v. Wolff + Pander
Eilandjes rode bloedcellen die in het extra-embryonale mesoblast ontstaan
303
Urachus
Verbinding van het intra-embryonale deel van het entoblastische divertikel met het extra-embryonale deel
304
Urachus patens
Leknavel, wanneer het lumen in de fibreuze streng blijft bestaan loopt de urine via deze weg weg
305
Umbilicale bloedvaten
Zelfstandige bloedvaten in het mesoblast van de allantoïs
306
Fibroblasten
Voorlopers van bindweefselcellen
307
Fibrocyten
Bindweefselcellen
308
Chondroblasten
Voorlopers van de kraakbeencellen
309
Chondrocyten
Kraakbeencellen
310
Eiwitkern
Proteo
311
Osteoblasten
Voorlopers van de beencellen
312
Osteocyten
Beencellen
313
Osteoïd
Grondsubstantie waarin tijdens de verbening, calciumzouten en phosfaten worden afgezet
314
Ossificatie
Verbening
315
Epimere
Het para-axiale mesoblast
316
Mesomere
Het intermediaire mesoblast
317
Hypomere
Het laterale mesoblast
318
Somieten
Pare kubische massa’s, de oersegmenten waarin de epimere zich opdeelt
319
Occipitale somieten
Het eerste paar somieten vlak achter het voorste uiteinde van de chorda
320
Chordagelei
Cellen zwellen op en worden gevuld met een gelei
321
Chordaschede
Membraan van chordacellen om de
322
Skleroblasteem
Skeletvormende mesenchymcondensaties waar het endoskelet zal | ontstaan
323
Processus articularis
Uitsteeksels die gewrichten maken tussen de wervels
324
Processus transversus
Uitsteeksels die liggen tussen de rompspieren
325
Processus spinosus
Uitsteeksels die liggen tussen de rompspieren
326
Processi transversi
In het verlengde van deze uitsteeksels liggen de ribben
327
Nucleus pulposus
Restant van de chorda in het tussenwervelschijfgebied
328
Discus intervertebralis
Fibreuze kraakbeenring en de nucleus pulposus
329
Sternale banden
Bilaterale longitudinale banden van het mesoblast
330
Achondroplasie
Een stoornis in de enchondrale verbening van lange beenderen ter hoogte van de groeischijf waardoor dwergroei ontstaat
331
Acromegalie
Stoornis ten gevolge van een congenitale hyperfunctie van de | hypophyse; gigantisme
332
Syndroom van Klippel-Feil
Te weinig halswervels, samengaand met versmolten halswervels, een korte hals en een verminderde beweeglijkheid van het hoofd
333
Kyphose
Een achterwaartse krimming van de rug (bochel)
334
Skoliose
Een zijwaartse krimming van de rug (S of C)
335
Spina bifida
Het niet vergroeien van beide helften van de wervelboog bij 1 of meer wervels
336
Amelie
1 of meer ledematen afwezig
337
Fokomelie
Alleen handen en voeten rechtstreeks (via onregelmatig been) op de romp
338
Meromelie
Fokomelie
339
Micromelie
Alle beenderen van het lidmaat zijn aanwezig maar abnormaal kort
340
Sympodie
Achterste ledematen zijn geheel of gedeeltelijk versmolten
341
Sirenomelie
Sympodie
342
Syndactylie
Abnormaal versmelten van vingers en/of tenen
343
Synarthrose
De beenderen verbonden door tussenliggend bindweefsel
344
Syndesmose
Wanneer het tussenliggend weefsel bindweefsel wordt
345
Synchondrose
Wanneer het tussenliggend weefsel kraakbeen wordt
346
Syndostose
Wanneer het tussenliggend weefsel been wordt
347
Diarthrose
Wanneer het tussenliggend bindweefsel verdwijnt
348
Myoblast
Cel van de myotoom
349
Myosepta
Scheiding van mesenchym van de sclerotomen tussen op elkaar volgende myotomen
350
Neurocranium
Kapsel van de hersenen
351
Kieuwbogen
Pijlers tussen de kieuwspleten
352
Mandibulaire boog
De 1e kieuwboog
353
N. trigeminus
Innerveert de eerste kieuwboog
354
Kraakbeen van Meckel
Hieromheen ontwikkelt zich de onderkaak
355
Hyoïde boog
De 2e kieuwboog
356
N. facialis
Innerveert de 2e kieuwboog
357
Stapes
3e middenoorbeentje
358
Os hyoïdeus
Tongbeen
359
Platysma
Halshuidspier
360
N. glossopharyngeus
De negende kopzenuw die de 3e kieuwboog innerveert
361
N. vagus
10e kopzenuw, innerveert boog 4 en 5
362
N accessorius
11e kopzenuw, innerveert boog 6
363
Gameten
Geslachtscellen
364
Gonocyten
Priomordiale geslachtscellen
365
Diapedese
Actief migreren vanuit de dooierzak naar het dorsale mesenterium
366
Dorsale mesenterium
Ophangwand van de darm
367
Teratoma
Tumorvorming van verdwaalde gameten
368
Spermatozoön
Mannelijke gameet
369
Ovulum
Eicel, vrouwelijke gameet
370
Mesonephros
Middennier
371
PSS
Primaire seksuele strengen
372
Genitale kam
Aanleg van de gonaden
373
Follikelcellen
Hiertoe ontwikkelen vrouwelijke gameten
374
Sertolicellen
Hiertoe ontwikkelen mannelijke gameten (steuncellen)
375
Gametogenese
Studie van de ontwikkeling van geslachtscellen
376
Spermatogenese
Studie van de ontwikkeling van de mannelijke geslachtscellen
377
Spermiogenese
Vorming van de rijpe zaadcel
378
Testis
Teelbal
379
Tubuli seminiferi
Zaadbuisjes
380
Spermatogoniën
Moederstamcellen van de spermatozoa
381
Spermatocyte 1
Dochtercel die ontstaat na mitose type B spermatogoniën
382
Crossing-over
Uitwisseling genetisch materiaal (dmv chiasma!)
383
Autosomen
Chromosomen die geen deel hebben in de geslachtsbepaling
384
Allosomen
Heterosomen, geslachtschromosomen
385
Spermatocyte 2
Dochtercel die ontstaat na de 1e meïotische deling
386
Spermatiden
Dochtercel die ontstaat na de 2e meïotische deling
387
Idiosoma
Idios = duidelijk, eigenaardig; soma = lichaampje
388
Diplosoma
Diplos = dubbel; soma = lichaampje
389
Akroblast
Blaasje waartoe het idiosoma zich omvormt
390
Akrosoma
Een beter uitgegroeide akroblast waarin mitochondrieën en golgiapparaten zitten
391
Akrosomale reactie
Veranderingen die het akrosoma ondergaat wanneer het in de | vrouwelijke geslachtstractus terecht komt
392
Kapacitatie
Bevruchten van de eicel door het spermatozoön
393
Proximale centriool
Centriool ontstaan uit diplosoma, dat zich met de lengteas parallel tegen de kernwand aanlegt
394
Flagellum
Staart van het spermatozoön voor de voortbeweging
395
Axonema
Axiaal microtubulair complex (hoofdstuk flagellum)
396
Spiraaldraad
Mitochondrieën in spiraalvormige schede rondom flagellum
397
Ring van Hensen
Distale uiteinde v/h lichaam v/e spermatozoön
398
A- of oligospermie
Geen of een te geringe spermatozoaproductie
399
Ovogenese
Studie van de ontwikkeling van de vrouwelijke gameet
400
Mitosestadium
Vermenigvuldigingsstadium van de ovogenese
401
Oo-/ovogoniën
Moedercellen van ovocyten
402
Kiemepitheel
Epitheel dat het ovarium bedekt
403
Corticale strengen
Strengen die vanuit het epitheel van de genitale kam groeien
404
Cortex ovarii
Corticale strengen die in de diepte groeien
405
Ovocyten 1
Dochtercellen van de ovogonieën
406
SSS
Secundaire seksuele strengen, Corticale strengen
407
Primordiale follikel
Primaire oöcyte omgeven door 1 laag platte epitheelcellen
408
Primaire follikel
Primordiale follikel met kubische follikelcellen ipv platte epitheelcellen en met een membrana pellucida
409
Membrana pellucida
Membraan aangemaakt door de follikelcellen om de ovocyte 1
410
Follikelartresie
Het ontaarden van ovogonieën, primordiale en primaire follikels
411
Menopauze
Moment waarop alle primaire follikels verdwenen zijn
412
Fertiliteit
Bevruchtbaarheid van de eicel
413
FSH
Follikel Stimulerend Hormoon. Als dit FSH niet aanwezig is zal de ovocyte 1 afsterven
414
Adenohypofyse
Pars distalis hypofyse (produceert FSH)
415
Deutoplasma
De dooier, waarin reservestoffen worden opgeslagen
416
Vitellogenesis
De morfologische veranderingen in de ovocyte 1 door toedoen van het opstapelen van reservestoffen
417
Deutoplasmogenesis
Vitellogenesis
418
Iso-/homolecithaal
Eicel met weinig dooier dat gelijkmatig verdeeld is
419
Holoblastische klieving
Egale klieving, waarbij de eicel zich in 2 even grote dochtercellen deelt
420
Anisolecitaal
Wanneer de dooier ongelijkmatig verdeeld is
421
Vitellaire pool
Kant van de eicel waar de dooier geconcentreerd is
422
Blastomeren
Delen van de eicel na de klieving
423
Macromeren
Volumineuzere blastomeren
424
Animale pool
Kant van de eicel waar meer cytoplasma dan dooier aanwezig is
425
Micromeren
Minder volumineuzere blastomeren
426
Discoïdale klieving
Een klieving die alleen plaatsvindt ter hoogte van de kiemschijf. Ook wel onvolledige, ongelijke of meroblastische klieving genoemd
427
Dooierkern van Balbiani
Lichaampje dicht bij de kern, bestaande uit een centrosoma, golgiapparaten en talrijke mitochondrieën
428
Vitellogenin
Bouwelementen van de dooier
429
Zona (membrana) granulosa
De laag kubische follikelcellen rondom de ovocyte 1 wanneer deze meerlagig wordt
430
Antrum
De holten die versmelten tot 1 grote holte
431
Secundaire follikel
Follikel met een antrum
432
Cumulus oophorus
De ovocyte 1 met de omringende granulosacellen zijn te zien als een klompje in het grote antrum
433
Corona radiata
Krans follikelcellen in het cumulus oophorus. Deze zet zich voort in granulosacellen aan de basis van de cumulus oophorus, op de membrana pellucida
434
Theca folliculi
Bindweefselschede rondom de granulosacellen
435
Theca interna
Binnenste deel van de theca folliculi
436
Theca externa
Buitenste deel van de theca folliculi
437
Graafse follikel
Volgroeide follikel
438
Ovocyte 2
Dochtercel van Ovocyte 1 met veel dooier en veel cytoplasma
439
Polocyte 1
Dochtercel van Ovocyte 1 met zeer weinig dooier en cytoplasma. Deze ontaardt, of ondergaat opnieuw een deling
440
Ovotide
Rijpe eicel, de grote dochtercel van ovocyte 2
441
Polocyte 2
De kleine dochtercel van ovocyte 2. Deze ontaardt
442
Spontane ovulatie
Ovulatie waarop uitwendige factoren geen invloed hebben
443
Reflexmatige ovulatie
Ovulatie onder de invloed van uitwendige factoren (de coïtus bijv.)
444
LH
Luteïniserend hormoon, zorgt voor het openbarsten van de follikel
445
Corpus rubrum
Bloedklonter die de follikelholte opvult na het openbarsten
446
Corpus luteum
De plaats waar de bloedklonter zat, wordt bezet met achterblijvende follikelcellen die lipiden af gaan zetten, waardoor het gele lichaam ontstaat
447
Progesteron
Hormoon dat zorgt voor de groei van het endometrium
448
Amphimixis
De bevruchting
449
Zygote
Bevruchte eicel
450
Epididymis
Bijballen
451
Spermaplasma
Zaadvocht
452
Copulatie
Paring
453
Vesicula seminalis
Zaadblaasjes
454
Cervix
Baarmoedermond
455
Uterotubaire overgang
Overgang tussen de uterus en de eileider
456
Ampullaire eileider
Bovenste derde deel van de eileider (het breedste deel)
457
Polyspermie
Het binnendringen van meerdere zaadcellen in de eicel
458
Deutoplasmolyse
Het uitstoten van het vitellushoudende vocht
459
Spermaster
Tijdelijke asterstraling door het centriool van het spermatozoön
460
Syngamie
Het in elkaar haken van de kernmembranen van de pronuclei
461
Copulatie pronuclei
De paring van de pronuclei
462
Fenylketonurie
afwezigheid van het gen dat het enzyme tyrosinase aanmaakt, dat nodig is voor de omzetting van fenylalanine à tyrosine
463
Karyotype
Chromosomenuitzicht
464
Non-disjunctie
Wanneer een chromosoom volledig naar 1 dochtercel gaat en niet splitst
465
Pseudohermafrodieten
Meer 1 vd 2 geslachten, maar niet volledig
466
Mosaïcisme
Wanneer de 2 dochtercellen verschillend zijn door non-disjunctie bij de eerste klieving
467
Polyandrie
Wanneer 2 mannelijke pronuclei versmelten met de vrouwelijke pronucleus
468
Dygenie
Wanneer de polocyte 2 niet degenereert maar een supplementaire vrouwelijke pronucleus vormt
469
Chimerisme
Het ontstaan van een nieuw individu uit meerdere zygoten
470
Free martin
Wanneer de bloedvaten van de (niet van hetzelfde geslacht) foetussen met elkaar in verbinding staan, waardoor er abnormale ontwikkelingen ontstaan
471
Holocardius
Rudimentair embryo
472
Amorphus globosus
Rudimentair embryo
473
Lithopeidon
Steenvrucht
474
Dystocie
Moeilijke geboorte
475
Diplopagus
diploös = dubbel, pagus = vast; siamese tweeling
476
Dicephalus
2-hoofdig
477
Diprosopus
2 aangezichten
478
Dicaudatus
2-achterlijvig
479
Tetrabrachius
4-armig
480
Tetrascelus
4-benig
481
Heteropagus
Het ongelijk ontwikkelen van een versmolten tweeling
482
Autosiet
Dat embryo van een versmolten tweeling die normaal ontwikkeld is
483
Notomelus
Embryo dat als een parasiet aan een normaal embryo vast hangt
484
Kiemschijf
Dunne witte spot die de kern en de cytoplasmarijke zone omvat
485
Blastodisc
Kiemschijf
486
Karyokinesis
Kerndeling
487
Cytokinesis
Deling van het cytoplasma
488
Syncytium
Multinucleaire cel
489
Morula
Zygote na 3 tot 4 delingen
490
Subgerminale ruimte
De onderliggende dooier onder de blastomeren bij vogels
491
Centrale blastomeren
Vormen later het blastoderm voor het embryo
492
Blastoceel
Kortstondige spleetvormige ruimte in het blastoderm bij zoogdieren
493
Marginale blastomeren
Meer perifeer gelegen blastomeren
494
Kiemknop
Groep centraal gelegen cellen in de blastula
495
Embryoblast
Kiemknop
496
Trofoblastische cellen
De perifere cellen in de blastula
497
Pars foetalis placentae
Het foetale deel van de placenta
498
Blastoceel
Holte in de blastula
499
Trofoblast
1 laag perifere cellen bij de blastula
500
Embryonale pool
Plaats in de blastula waar de cellen groter worden en op 1 plaats blijven
501
Uitkippen van het embryo
Het scheuren van de membrana pellucida
502
Blastocyste
Blastula
503
Gastrulatie
De vorming van de kiembladen door gerichte celmigraties en | hergroepering van cellen
504
Coelenterata
Holtedieren
505
Ectoblast
De buitenste wand van de coelenterate lichaamswand
506
Endothelium
Gespecialiseerde epitheelcel die de binnenkant van de bloedvaten afzet
507
Mesothelium
Gespecialiseerde epitheelcel die de lichaamsholten en het oppervlak van organen in deze lichaamsholten aflijnt
508
Mesoblast
Middenste lichaamswand bij hogere diersoorten
509
Radiaire expansie
Wanneer een weefsel een groter oppervlak in beslag neemt
510
Convergentie
Wanneer cellen zich op gaan stapelen in een bepaalde laag
511
Area pellucida
Een wat helderder gebied in de centrale blastomeren in de kiemschijf waar de gastrulatie plaatsvindt
512
Area opaca
Gebied van de perifere blastomeren
513
Proces van delaminatie
Wanneer de grotere cellen van de kiemschijf gaan migreren naar de subgerminale holte
514
Hypoblast
Primair endoblast
515
Elongatie caudale condensatie
Wanneer de toevoer naar het caudale uiteinde van de kiemschijf van cellen aanhoudt
516
Knop van Hensen
Primitieve knop
517
Oerstreep
Mediaan verdikt gebied in het ectoblast
518
Primitieve knop
Uiteenzetting van het craniale deel van de oerstreep
519
Primitieve goot
Inzinking in het midden van de oerstreep
520
Mesoblast
Losse mesenchymale celpopulatie, gevormd uit de migrerende | ectoblastcellen uit de primitieve goot
521
Membraan van Heuser
Hypoblastcellen die de blastoceel gaan omsluiten
522
Lecitoceel
Wand van het blastoceel en het primaire entoblast
523
Primaire amnionholte
Holte in de kiemknop
524
Notochorda
Celstaafje dat vanuit de knop van Hensen craniaal tussen het | ectoblast en het hypoblast doorgroeit
525
Prechordaal
Voor de notochorda
526
Prechordale plaat
Prechordale mesoblastische celgroep aan het apicale uiteinde van de kiemschijf en het daaronder liggende entoblast
527
Neurale plaat
Plaat ontstaan uit een verdikking van het ectoblast boven het hoofdverlengsel. Hieruit ontwikkelt zich bijna het hele CZS
528
Secundaire entoblast
Definitieve entoblast ontstaan door het verdringen van de primitieve entoblastcellen
529
Hoofdverlengsel
Een medio-longitudinale celstreng die craniaal groeit tussen het ectoblast en het entoblast
530
Chordakanaal
Kanaal in de as van het hoofdverlengsel
531
Chordaplaat
Plaat die ontstaat door het openspreiden van het chordakanaal
532
Epimere
Para-axiale mesoblast
533
Mesomere
Intermediaire mesoblast
534
Hypomere
Laterale mesoblast
535
Segmentatie
Wanneer het paraxiale mesoblast zich omvormt tot een reeks | kubische blokjes
536
Somieten
Kubische blokjes bij de segmentatie
537
Chorda
De primitieve lichaamsas
538
Caudale knop
Knop ontwikkeld uit de terminale knop
539
Frontale knop
Uitpuilen van het voorste uiteinde van de kop door ontwikkeling van de hersenen
540
Ventrale frontale knop
Groeve in de frontale knop, waaruit de reukplacoden ontstaan
541
Oogblaasjes
Ontstaan door uitpuilen van voorste deel van de hersenen
542
Mandibulaire boog
Eerste kieuwboog
543
Stomodeum
Primitieve mondholte, een indieping tussen de frontale knop en de mandibulaire boog
544
Hyoïde boog
Tweede kieuwboog
545
Otische placode
Placode ontstaan door een dorsale verdikking bij boog 2, waaruit het otische blaasje en het gehoor- en evenwichtsorgaan ontwikkelt
546
Hartbocht
Het sterk uitpuilen van het hart
547
Hart-leverwelving
Hartbocht en grote leveraanleg
548
Neuralatie
De vorming van de neurale plaat medio-dorsaal van het embryo. Deze plaat vormt zich om tot de neurale buis
549
Epiblast
Ectoblast na het vormen van de neurale buis
550
Periderm
Buitenste beschermende laag van de opperhuid
551
Epitrichium
Periderm
552
Stratum germinativum
Binnenste laag van de opperhuid dat zorgt voor de celdelingen
553
Placoden
Goed gelokaliseerde, plaatselijke veranderingen in de epiblast (het wordt hoog-cylindrisch), ter hoogte van de kopstreek
554
Branchiale zenuwen
Kieuwboogzenuwen
555
Neurula
Naam van het embryo na de neurulatie
556
Neurale plaat
Plaat waaruit het hele zenuwstelsel ontstaan
557
Neuroblast
Ectoblast waaruit de neurale plaat ontstaat
558
Neurale groeve
Groeve in het midden van de neurale plaat
559
Neurale wallen
Verheven zijkanten bij de neurale plaat
560
Neuroporus cranialis
Anterior. Craniale opening van de neurale buis
561
Neuroporus caudalis
Posterior. Caudale opening van de neurale buis
562
Canalis neurentericus
Verbinding tussen de neurale buis en de maagdarmtractus
563
Prosencephalon
Voorhersenen
564
Telencephalon
Laterale en apicale uitstulping van het prosencephalon
565
Diencephalon
Mediane stuk van het prosencephalon
566
Mesencephalon
Middenhersenen
567
Rhombencephalon
Achterhersenen
568
Metencephalon
Deel waarin het rhombencephalon zich opdeelt
569
Myelencephalon
Deel waarin het rhombencephalon zich opdeelt
570
Fibronectines
Adhesief glycoproteïne aan het celoppervlak, dat betrokken is bij de adhesies tussen cellen
571
Leptomeninx
Zachte hersenvliezen
572
Ganglia sphenopalatinum
7e parasympathische ganglia
573
Ganglia oticum
9e parasympathische ganglia
574
Ganglia jugulare
10e parasympathische ganglia.
575
Spinale ganglia
Ganglion tussen het dorsale deel van de neurale buis en de somieten
576
Enterische ganglia
Paraympathische perifere motoneuronen voor de darm
577
Sympaticoblasten
Sympathische perifere neuronen
578
Ganglia stellatum
Ganglia cervicale caudale x paravertebrale ganglia van Th1 en Th2
579
Ganglia soleare
Ganglia coeliacum x ganglia mesenterium craniale
580
Melanocyten
Pigmentcellen
581
Schwanncellen
Maken de myelineschede rondom zenuwuitlopers
582
Glandula thyroïdea
Regelt het metabolisme (orgaan uit primitieve darm)
583
Parathyroïdea
Regelt het Ca en P metabolisme
584
Preordale darm
Het blinde, apicale uiteinde van de primitieve darm
585
Zakje van Seessel
Preordale darm
586
Kieuwbogen sensu strictu
Achter elkaar gelegen uitstulpingen van het entoblast met overeenstemmende instulpingen van het epiblast met tussen beide tussenschotten van mesoblast
587
Epimere
Het paraxiale mesoblast, zijdelings van de neurale buis en de chorda
588
Mesomere
Het intermediaire mesoblast, dat de epimere met de uiterst lateraal gelegen mesoblastische plaat verbindt
589
Hypomere
Laterale mesoblast
590
Somitomeren
Ronde wervelachtige structuren afkomstig uit het paraxiale mesoblast
591
Occipitale somieten
De echte somieten 1 t/m 5
592
Hypoglossuskoord
Myotoom van somieten 3, 4 en 5 waaruit de tongspieren ontstaan
593
Dermatoom
Buitenblad van de epimere
594
Sclerotoom
Ventrale deel van het binnenste blad van de epimere (skeletvorming)
595
Myotoom
Het dorsale deel van het binnenste blad van de epimere
596
Secundair myoceel
Ruimte in het derma-myotoom
597
Pronephros
Halsnier, 7 rudimentaire buisjes van de mesomere
598
Nephrogene plaat
Mesomere
599
Metanephrogeen blasteem
Mesomere
600
Coeloomholte
Primitieve lichaamsholte
601
Somatopleura
Buitenste of somatische blad van de hypomere
602
Splanchopleura
Binnenste of viscerale blad van de hypomere
603
Endocardbuis
Vormt de hartaanleg (komt aan beide zijden van de kop voor)
604
Branchiale kieuwbogen
Zuilvormige mesenchymmassa’s waarin de pharyngeale darm wordt opgedeeld
605
Dorsale mesenterium
Dorsale ophangstructuur van de darm
606
Ventrale mesenterium
Ventrale ophangstructuur van de darm
607
Myocard
Hartspierweefsel uit het viscerale mesenterium dat de endocardbuis omgeeft
608
Epicard
Binnenste wand van het hart
609
Septum transversum
Scheidt de thoracale en abdominale holten bijna volledig
610
Primitieve lichaamswand
Somatopleura en epiblast
611
Primitieve wand viscera
Splanchopleura en entoblast
612
Uterus
Het gespecialiseerde deel van de eileiders waarin de bevruchte eicel zich normaliter ontwikkelt
613
Endogeen
Het voedsel zit in de embryonale cellen zelf (Amphibia)
614
Exogeen
Het voedsel zit buiten het embryo (dat wil zeggen dat het voedsel is opgestapeld buiten het embryonaal gebied maar binnen de eicel)
615
Placenta
Een voedings- en hormoonproducerend orgaan tussen de eicel en de uteruswand
616
Pars foetalis placentae
Deel van de placenta aangemaakt door de bevruchte eicel
617
Pars maternalis placentae
Deel van de placenta aangemaakt door de uteruswand
618
Endometrium
Baarmoederslijmvlies
619
Menses
Maandstonden, maandelijks bloedverlies
620
Proliferatie
Dat het basale deel van het endometrium een nieuw endometrium opbouwt
621
Corpus luteum
Gele lichaam dat progesteron produceert
622
Histotrophe voeding
De voeding van het embryo met de uterusmelk
623
Oedeem interstitium
Vochtophoping in het bindweefsel van het endometrium door het gele lichaam
624
Prostaglandines
Brengen het corpus luteum ten gronde wanneer er geen bevruchting plaatsvindt
625
Corpus albicans
Wanneer het gele lichaam een wit uitzicht heeft
626
Corpus luteum graviditatis
Aangegroeide corpus luteum bij bevruchting
627
Decidua cellen
Cellen opgestapeld in de bindweefselcellen van het basale deel van het endometrium met reservestoffen
628
Mono-oestrisch
1 reproductiecyclus/jaar
629
Di-oestrische
2 reproductiecyclus/jaar
630
Poly-oestrische
Meerdere cyclussen/jaar
631
An-oestrus
Rustperiode in de ovariële cyclus
632
Oestrus
Bronst, periode rond de ovulatie
633
Niditatie
Ingraven van de blastocyste
634
Cellen van Langhans
Binnenste cellen van de trofoblast
635
Cytotrofoblast
Binnenste cellen van de trofoblast
636
Syncytiotrofoblast
Buitenste cellen van de trofoblast
637
Parelsnoer
Verscheidene vruchtblazen in 1 hoorn op zeker afstand van elkaar
638
Centrale implantatie
Implantatie waarbij het embryo met de aanhangsels in de uterus zelf ontwikkelt
639
Extra-uteriene dracht
Bevruchte eicel plant zich buiten de uterusholte in
640
Ectopische dracht
Extra-uteriene dracht
641
Ostium uterinum tubae
Vernauwing van de eileider bij het uitmonden in de uterus
642
Haematotrophe voeding
Voeding door middel van de placenta
643
Placentatie
Vorming van de placenta
644
Chorionvlokken
Uitstulping in het chorion
645
Labyrinth
Netwerk van chorionvlokken
646
Chorion laeve
Plaats waar de villi regresseren en het chorion glad wordt
647
Chorion frondosum
Deel van het chorion aan de embryonale pool, waar de pars foetalis placentae uitgroeit, met zeer sterk ontwikkelde villi
648
Erythroblastosis foetalis
Blauwziekte en oedeemvorming bij de foetus doordat de rode bloed cellen van de foetus afgebroken worden
649
Decidua reflexa
Uterusepitheel dat de eicel bedekt
650
Decidua basalis
Uterusepitheel ter hoogte van het chorion frondosum
651
Decidua pariëtalis
De rest van het uterusepitheel
652
Eivliezen
Het chorion laeve met de decidua reflexa en de decidua pariëtalis
653
Omphalochorion
De vascularisatie van mesoblast van het chorion gebeurt door de bloedvaten van het navelblaasje
654
Allantochorion
De vascularisatie van mesoblast van het chorion gebeurt door de bloedvaten van de allantoïs
655
Epithelio-choriale placenta
Alle membranen zijn intact en is er geen endometrium weefsel verloren gegaan bij de implantatie, dracht en geboorte
656
Adeciduata
Epithelio-choriale placenta
657
Endothelio-choriale placenta
Het uterusepitheel, het endometrium bindweefsel en een deel van de wand van de maternale bloedvaten gaan verloren tijdens de implantatie, placentatie en bij de geboorte
658
Placenta deciduata
Endothelio-choriale placenta
659
Semi-placenta
Adeciduata
660
Placenta diffusa
Wanneer het hele oppervlak van het chorion betrokken is in de placentavorming
661
Cotyledonen
Groepen chorionvlokken
662
Karunkel
Endometriale uitgroei tegenover de cotyledonen
663
Placentoom
Cotyledoon + karunkel
664
Blaasmola
Wanneer het embryo afsterft en het chorion blijft woekeren
665
Hydatiforme mola
Blaasmola
666
Chorioncarcinoma
Wanneer de trofoblast evolueert naar een kwaadaardige kanker
667
Extra-embryonaal coeloom
Holte in het extra-embryonale mesoblast
668
Hechtsteel
Mesenchymstreng die het caudale deel van de kiemschijf verbindt met het chorion. In deze steel ontwikkelt zich de allantoïs
669
Periferie
Overgang tussen ectoblast en trofoblast
670
Exocoeloom
Holte tussen het amnion en lecitoceel
671
Magma reticularis
Strengen losmazig mesenchym in het exocoeloom
672
Divertikel van Meckel
Intra-embryonale deel van de primitieve darm dat blijft bestaan ter hoogte van het ileum
673
Eilandjes v. Wolff + Pander
Eilandjes rode bloedcellen die in het extra-embryonale mesoblast ontstaan
674
Urachus
Verbinding van het intra-embryonale deel van het entoblastische divertikel met het extra-embryonale deel
675
Urachus patens
Leknavel, wanneer het lumen in de fibreuze streng blijft bestaan loopt de urine via deze weg weg
676
Umbilicale bloedvaten
Zelfstandige bloedvaten in het mesoblast van de allantoïs
677
Fibroblasten
Voorlopers van bindweefselcellen
678
Fibrocyten
Bindweefselcellen
679
Chondroblasten
Voorlopers van de kraakbeencellen
680
Chondrocyten
Kraakbeencellen
681
Eiwitkern
Proteo
682
Osteoblasten
Voorlopers van de beencellen
683
Osteocyten
Beencellen
684
Osteoïd
Grondsubstantie waarin tijdens de verbening, calciumzouten en phosfaten worden afgezet
685
Ossificatie
Verbening
686
Epimere
Het para-axiale mesoblast
687
Mesomere
Het intermediaire mesoblast
688
Hypomere
Het laterale mesoblast
689
Somieten
Pare kubische massa’s, de oersegmenten waarin de epimere zich opdeelt
690
Occipitale somieten
Het eerste paar somieten vlak achter het voorste uiteinde van de chorda
691
Chordagelei
Cellen zwellen op en worden gevuld met een gelei
692
Chordaschede
Membraan van chordacellen om de
693
Skleroblasteem
Skeletvormende mesenchymcondensaties waar het endoskelet zal | ontstaan
694
Processus articularis
Uitsteeksels die gewrichten maken tussen de wervels
695
Processus transversus
Uitsteeksels die liggen tussen de rompspieren
696
Processus spinosus
Uitsteeksels die liggen tussen de rompspieren
697
Processi transversi
In het verlengde van deze uitsteeksels liggen de ribben
698
Nucleus pulposus
Restant van de chorda in het tussenwervelschijfgebied
699
Discus intervertebralis
Fibreuze kraakbeenring en de nucleus pulposus
700
Sternale banden
Bilaterale longitudinale banden van het mesoblast
701
Achondroplasie
Een stoornis in de enchondrale verbening van lange beenderen ter hoogte van de groeischijf waardoor dwergroei ontstaat
702
Acromegalie
Stoornis ten gevolge van een congenitale hyperfunctie van de | hypophyse; gigantisme
703
Syndroom van Klippel-Feil
Te weinig halswervels, samengaand met versmolten halswervels, een korte hals en een verminderde beweeglijkheid van het hoofd
704
Kyphose
Een achterwaartse krimming van de rug (bochel)
705
Skoliose
Een zijwaartse krimming van de rug (S of C)
706
Spina bifida
Het niet vergroeien van beide helften van de wervelboog bij 1 of meer wervels
707
Amelie
1 of meer ledematen afwezig
708
Fokomelie
Alleen handen en voeten rechtstreeks (via onregelmatig been) op de romp
709
Meromelie
Fokomelie
710
Micromelie
Alle beenderen van het lidmaat zijn aanwezig maar abnormaal kort
711
Sympodie
Achterste ledematen zijn geheel of gedeeltelijk versmolten
712
Sirenomelie
Sympodie
713
Syndactylie
Abnormaal versmelten van vingers en/of tenen
714
Synarthrose
De beenderen verbonden door tussenliggend bindweefsel
715
Syndesmose
Wanneer het tussenliggend weefsel bindweefsel wordt
716
Synchondrose
Wanneer het tussenliggend weefsel kraakbeen wordt
717
Syndostose
Wanneer het tussenliggend weefsel been wordt
718
Diarthrose
Wanneer het tussenliggend bindweefsel verdwijnt
719
Myoblast
Cel van de myotoom
720
Myosepta
Scheiding van mesenchym van de sclerotomen tussen op elkaar volgende myotomen
721
Neurocranium
Kapsel van de hersenen
722
Kieuwbogen
Pijlers tussen de kieuwspleten
723
Mandibulaire boog
De 1e kieuwboog
724
N. trigeminus
Innerveert de eerste kieuwboog
725
Kraakbeen van Meckel
Hieromheen ontwikkelt zich de onderkaak
726
Hyoïde boog
De 2e kieuwboog
727
N. facialis
Innerveert de 2e kieuwboog
728
Stapes
3e middenoorbeentje
729
Os hyoïdeus
Tongbeen
730
Platysma
Halshuidspier
731
N. glossopharyngeus
De negende kopzenuw die de 3e kieuwboog innerveert
732
N. vagus
10e kopzenuw, innerveert boog 4 en 5
733
N accessorius
11e kopzenuw, innerveert boog 6