taalnet Flashcards
1
Q
frappé, touché
A
getroffen
2
Q
tremblement de terre
A
aardbeving
3
Q
l’ampleur
A
de omvang
4
Q
les dégâts
A
de schade
5
Q
la force
A
de kracht
6
Q
kidnappé
A
ontvoerd
7
Q
projet agricole
A
landbouwproject
8
Q
au nord
A
in het noorden
9
Q
à l’est
A
ten oosten
10
Q
à l’ouest
A
in het westen
11
Q
au sud
A
in het zuiden
12
Q
en route vers
A
op weg
13
Q
connu
A
bekend
14
Q
arrêté
A
aangehouden
15
Q
un membre
A
een lid
16
Q
le suspect
A
de verdachte
17
Q
une condamnation
A
een veroordeling
18
Q
blessé
A
gewond
19
Q
concerner
A
betrokken
20
Q
l’accident
A
het ongeval