taalnet Flashcards
1
Q
frappé, touché
A
getroffen
2
Q
tremblement de terre
A
aardbeving
3
Q
l’ampleur
A
de omvang
4
Q
les dégâts
A
de schade
5
Q
la force
A
de kracht
6
Q
kidnappé
A
ontvoerd
7
Q
projet agricole
A
landbouwproject
8
Q
au nord
A
in het noorden
9
Q
à l’est
A
ten oosten
10
Q
à l’ouest
A
in het westen
11
Q
au sud
A
in het zuiden
12
Q
en route vers
A
op weg
13
Q
connu
A
bekend
14
Q
arrêté
A
aangehouden
15
Q
un membre
A
een lid
16
Q
le suspect
A
de verdachte
17
Q
une condamnation
A
een veroordeling
18
Q
blessé
A
gewond
19
Q
concerner
A
betrokken
20
Q
l’accident
A
het ongeval
21
Q
cause
A
oorzak
22
Q
tirer
A
trekken
23
Q
véhicule
A
voortuigen
24
Q
brouillard
A
mist
25
chaud et sec
warm en droog
25
monter
stijgen
26
mesdames et messieurs
dames en heren
27
revendiqué
opgeëist
28
menacer
bedreigen
28
frontières
grenzen
29
urgent
dringend
30
ravisseurs
ontvoerders
30
besoin
behoefte
31
eau potable
drinkbaar water
32
précédent
verlede
33
famine
hongersnoode
34
revendication
eist
34
mise en liberté
vrijlating
35
tribu
stam
36
vendredi soir
vrijdagavond
37
témoins
getuigen
38
une dispute
ruzie
39
tout à coup
plotseling
40
cette nuit
vannacht
41
peut-être
misschien
42
de nouveau
opnieuw
43
le nombre
het aantal
44
gravement
zwaar
45
la force
de kracht
46
en route
opweg
47
sa femme fut...
zijn vrouw werd...
48
s'échapper
ontsnapt