gezondheid Flashcards
1
Q
maladie
A
ziekte
2
Q
repas
A
maaltijden
3
Q
rôti, griller
A
braden
4
Q
malbouffe
A
junkfood
5
Q
aliments
A
voedingsmiddelen
6
Q
produit laitier
A
zuivel
7
Q
grignoter
A
tussendoortjes
8
Q
noix
A
nootjes
9
Q
en semaine
A
doordeweekse
10
Q
le nutritionniste
A
voedingsspecialist
11
Q
expert
A
deskundige
12
Q
poser des questions
A
vragen stellen
13
Q
les démangeaison
A
de jeuk
14
Q
être en régime
A
op dieet zijn
15
Q
adapter son régime
A
je dieet aanpassen
16
Q
renaître
A
herboren
17
Q
souffrir
A
lijden
18
Q
colorants
A
kleurstoffen
19
Q
conservateur
A
bewarstofe