TAALkind1 Flashcards

1
Q

Wat kan je zeggen over de fonologie in de voltooiingsfase?

A
  1. Geen persisterende fonologische processen meer

2. Kind beheerst de fonologie zoals passief als actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe groot is de woordenschat in de voltooiingsfase?

A

Passief: 6000 - 14000
Actief: 2600 - 4000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe breidt de woordenschat zich uit in de voltooiingsfase?

A
  1. Door gemeenschappelijk schoolprogramma of leefsituatie

2. Door specifieke interesses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan je zeggen over de semantiek in de voltooiingsfase?

A
  1. Er wordt nog geexploreerd met de juiste betekenis van woorden en semantische relaties.
  2. Overextensies zijn nog mogelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kan je zeggen over het gebruik van spreekwoorden in de voltooiingsfase?

A
  1. Het omgaan met metaforen en beeldspraak is in ontwikkeling
  2. Spreekwoorden worden in het begin niet altijd goed gebruikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan je zeggen over de morfosyntaxis in de voltooiingsfase?

A
  1. Alle woordsoorten en worodvorming zijn verworven, maar er is nog steeds moeite met onregelmatige werkwoorden
  2. Passieve zinnen en samengestelde zinnen met onderschikking en logische verbanden blijven moeilijk.
  3. Trappen van vergelijking wordt laatst verworven
  4. Vraagzinnen en reflexieve woorden mij, jou en zich worden juist gebruikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kan je zeggen over de pragmatiek in de voltooiingsfase?

A

Het kind leert:

  1. Narratieve vaardigheden
  2. Zich af te stemmen in verschillende communicatiekringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn voorbeelden van narratieve vaardigheden?

A
  1. Chronologische volgorde
  2. Hoofd- en bijzaken hanteren
  3. Inschatten van voorkennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de sociale definitie van ‘meertalige ontwikkeling’?

A

Personen die in het dagelijks leven afwisselende meer dan 1 taal spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de psychologische definitie van ‘meertalige ontwikkeling’?

A

Personen die meerdere talen boven een bepaald minimum beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent taaldominantie?

A

Het kind gaat een taal steeds beter dan de andere taal beheersen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent taalverlies?

A

De beheersing van de moedertaal afneemt, terwijl de tweede taal de dominante taal wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn factoren die de kans op taalsucces bepalen?

A

Status, taalaanbod, leeftijd bij aanvang, motivatie en opleidingsniveau van de ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is additieve meertaligheid?

A

Taal heeft hoge status, dus het leren van de taal is positief gezien door de brede omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is subtractieve meertaligheid?

A

De omgeving ontmoedigt het handhaven van de thuistaal, omdat die een lage status heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welk soort meertaligheid is er meer kans op een goede ontwikkeling van beide talen? (Sub- of add meertaligheid?)

A

Additieve meertaligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen sequentiele en simultane taalverwerving?

A

Bij simultaan worden verschillende talen vanaf geboorte aangeboden, bij sequentieel leert het kind eerst 1 taal, en later een tweede of meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de metalinguistisch bewustzijn van het kind manifesteert in de voltooiingsfase?

A

Het kind corrigeert de taal van anderen en maakt zelfcorrecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij simultane taalverwerving zijn beide talen voor het 4de levensjaar verworven.
Ja/nee?

A

Nee, bij simultane taalverwerving zijn beide talen voor het derde levensjaar en aanvang bij basisschool verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Mik heeft beide talen na de 6de levensjaar verworven. Hij is een vroege tweedetaalverwerver.
Ja/nee?

A

Nee, hij is een tweedetaalverwerver. Vroege tweedetaalverwervers verwerven beide talen onder de 6 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat betekent DAT?

A

Dagelijkse Algemene Taalvaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat betekent CAT?

A

Cognitieve Academische/Abstracte Taalvaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Rekenbegrippen (percentage b.v.) horen bij DAT. Ja/nee

A

Nee, ze horen bij CAT. Rekenbegrippen zijn schooltaal.

24
Q

Wat is codewisseling?

A

Bewust talen door elkaar heen gebruiken.

25
Q

Hoe komt het dat codewisseling gebeurt?

A

Elk taal heeft zijn eigen taalsysteem en deze gaan overlappen.

26
Q

Wat betekent positieve transfer bij codewisseling?

A

Wanneer de codewisseling voor een juiste uiting zorgt.

27
Q

Wat betekent negatieve transfer bij codewisseling?

A

Wanneer de codewisseling voor een onjuiste uiting zorgt.

28
Q

Wat is het verschil tussen codewisseling en codemixing?

A

Bij codemixing worden de talen onbewust door elkaar gebruikt, bij codewisseling gebeurt dit bewust.

29
Q

Welke vormen van meertaligheid komen regelmatig voor in Nederland?

A
  1. Kinderen uit grote minderheidsgroep die hun talen simultaan hebben geleerd
  2. Kinderen uit kleine minderheidsgroep die hun talen simultaan hebben geleerd
  3. Kinderen uit grote minderheidsgroep die hun talen sequentieel ebben geleerd
  4. Kinderen uit kleine minderheidsgroep die hun talen sequentieel hebben geleerd.
30
Q

Wat is de conceptuele woordenschat?

A

Het aantal woorden dat het kind in een taal kent.

31
Q

Wat is de cumulatieve woordenschat?

A

Het aantal woorden dat het kind in beide talen samen kent, bij elkaar opgeteld.

32
Q

Noem 4 indicaties van een TOS

A
  1. Laat met de eerste woorden
  2. Veel moeite om nieuwe woorden te onhouden
  3. Zwak auditief geheugen
  4. Problemen in morfosyntaxis en fonologie
  5. BONUS overgeneralisatie lang aanwezig
  6. BONUS Weinig complexe taal (beperkte zinslengte en vermijden van bepaalde constructies)
33
Q

Hoe manifesteert een TOS bij simultaan meertaligheid?

A
  1. Problemen in beide talen

2. Aard en ernst problemen dezelfde als bij eentalige kinderen met taalstoornis

34
Q

Hoe manifesteert een TOS bij sequentieel meertaligheid?

A
  1. Problemen in beide talen

2. Hoeveelheid grammaticale fouten hangt af van de morfologie van de taal

35
Q

Wat voor fouten worden in het Nederlands gemaakt bij sequentieel meertalige kinderen met TOS?

A
  1. In vervoeging van werkwoorden (zoals bij eentalig met TOS)
  2. In lidwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandige naamwoorden (typisch bij meertaligheid)
36
Q

Wat betekent overdiagnose?

A

Taalstoornis wordt vastgesteld terwijl het kind er geen heeft.

37
Q

Wat betekent onderdiagnose?

A

Een taalstoornis wordt niet gediagnosticeerd terwijl het wel aanwezig is.

38
Q

Wat zijn voordelen van een professionele tolk?

A

Onbevooroordeeld en neutraal.

Bezit de vertaalvaardigheden voor een optimaal overbreng van wederzijdse boodschappen.

39
Q

Wat zijn voordelen van een niet professionele tolk?

A

Kan inzicht geven van dat nodig is om ouders te begrijpen.

40
Q

Wat zijn nadelen van een professionele tolk?

A

Ouders vertrouwen de tolk niet

Afstandelijk

41
Q

Wat zijn nadelen van een niet professionele tolk?

A

Niet neutraal en onbevoorordeeld, dus de i overbreng kan anders worden gedaan.

42
Q

Waarvoor zou je een tolk inschakelen?

A

Vergemakkelijkt de communicatie.

Vermijdt misverstanden en dat de informatie oppervlakig blijft.

43
Q

Gino spreekt Frans met zijn moeder en Nederlands met zijn vader.
Dit is de 1-ouder-1-taal taalstrategie.
Ja/nee?

A

Ja, per ouder wordt 1 taal gesproken.

44
Q

Wat is minderheidstaalstrategie?

A

Thuis wordt een ander taal gesproken dan Nederlands

45
Q

Wat is meerderheidstaalstrategie?

A

Anderstalig ouders kiezen om Nederlands te spreken thuis.

46
Q

Welke factoren zijn van invloed op de taalstrategie?

A
  1. Beheersing van de talen van de ouders
  2. Voorkeur van het kind
  3. De intensiteit en kwaliteit van contact met sprekers van de talen.
47
Q

Wat betekent ‘consequent’ zijn?

A

Afspraken over het taalaanbod van het kind worden gehanteerd met voorzichtigheid. Ze zijn een houvast maar zijn niet bedoeld om strak te hanteren.

48
Q

Wat is cultuur?

A

De samenhang van attitudes, waarden, geloof en gedrag die wordt gedeeld door een collectieve groep.

49
Q

Wat is het doel van het programma TOLK?

A

Om ouders te ondersteunen en hun betrokkenheid te versterken bij taal- en denkstimulering.

50
Q

Wat is de doelgroep van TOLK?

A

Multiculturele ouders die door omstandigheden hun kinderen minder blootstellen aan taal.

51
Q

Wat is de methodiek van TOLK?

A

Met Video Interactie Begeleiding bevorderen het toepassen van wat er is geleerd in het dagelijks leven. Sluit aan bij wat ouders kennen, kunnen en waartoe ze bereid zijn,

52
Q

Hou kunnen basisonderwijs of kinderopvang de TOLK gebruiken?

A

Ter preventie van een taalachterstand

53
Q

Hoe kunnen logopedisten TOLK gebruiken?

A

Als therapeutische aanpak van TOS

54
Q

Wat is het doel van speakaboo?

A

De taalontwikkeling van een meertalig kind in zijn moedertaal te analyseren.
Geeft een indicatie of er een stoornis is.

55
Q

Wat is de doelgroep van speakaboo?

A

Kinderen tussen 3 en 6 jaar. Logopedisten die taal van het betreffende kind niet spreekt.