symptoom Flashcards

een verschijnsel waaraan een ziekte of probleem te herkennen is

1
Q

een verschijnsel waaraan een ziekte of probleem te herkennen is

A

symptoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iets verkeerds, een wantoestand

A

misstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een snelle oplossing

A

quick fix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waardevermindering van het geld, wat leidt tot prijsstijgingen

A

inflatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

iemand die dingt naar of in opleiding is voor een bepaalde functie of titel; kandidaat

A

aspirant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een goede kans maken op iets

A

hoge ogen gooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

iets onderschatten

A

minnetjes doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aanhoudend, voortdurend, zonder ophouden en in een tempo dat steeds gelijk blijft

A

gestaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Effect, invloed, uitwerking

A

impact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in zijn geheel, definitief, het einde betreffend

A

finaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onzuiver of onduidelijk maken

A

vertroebelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

opzettelijk iets doen of zeggen om een reactie uit te lokken

A

provocatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onbetwistbaar

A

ontegensprekelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

opgewekt, levendig

A

geanimeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rondgaan

A

circuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

suggereren, voorstellen, alluderen

A

insinueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vorm van communicatie waarbij getracht wordt aanhangers te vinden voor een gedachtengoed

A

propaganda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vastbinden, aan banden leggen, in de boeien slaan

A

ketenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

met inbegrip van; inbegrepen

A

inclusief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

overvloedig

A

copieus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

niet inbegrepen; zeer bijzonder en duur

A

exclusief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

allesomvattend; volledig

A

integraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tegenwerking; tegenpartij; partij van verzet

A

oppositie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het gevoel dat je krijgt wanneer je een langere tijd je partner moet missen

A

lepeltjesverdriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de onbelangrijke, compleet nutteloze informatie die je toch je hele leven onthoudt

A

breinpuin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

een leidinggevende die werknemers afblaft, kleineert en manipuleert waardoor een onveilige werkomgeving wordt gecreëerd

A

bullebakbaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

een vrijwillige fusie van de gemeenten rond een centrumstad om een gedwongen fusie met die centrumstad te voorkomen

A

donutfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

inflatie die wordt aangewakkerd door ondernemingen die de kostenstijging van grondstoffen, productiemiddelen en arbeid volledig doorrekenen aan de consument om hun winst op peil te houden

A

graaiflatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

voorbereid zijn op een hittegolf en fysiek in staat zijn om die te doorstaan

A

hittefit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

iemand van wie wordt beweerd hij/zijn zijn baan, specifiek in de amusementswereld, heeft te danken aan beroemde ouders

A

nepobaby

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

toerist die enige tijd ergens verblijft

A

pjamatoerist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

tijdelijke ademstilstand terwijl je taken voor een beeldscherm uitvoert

A

schermapneu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

het recht in eigen handen nemen door een vermeende dader van een misdrijf of overtreding via TikTok of een ander sociaal medium aan de digitale schandpaal te nagelen

A

TikTokjustitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bier dat vanaf de tribune op het veld wordt gegooid bij een doelpunt

A

vreugdebier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

gebruikmaken van het platform ‘X’, de vroegere Twitter

A

X’en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

het inzetten van personen die inclusiviteit en diversiteit uitdragen om daarmee een wantoestand te verhullen

A

wokewashing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

fiscale maatregel die door personen aan wie hij wordt opgelegd als onrechtvaardig wordt ervaren

A

treitertaks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

bekende (ex) sporter die via sociale media reclame maakt voor sport- of andere artikelen

A

sportfluencer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

schaamte die iemand ervaart door de schade die de bestuurlijke instantie waarvan hij deel uitmaakt of waarvoor hij verantwoordelijk is, heeft veroorzaakt

A

bestuursschaamte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

fysiologie (zn)

A

fysiologisch (bn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

materie (zn)

A

materieel (bn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

ethiek (zn)

A

ethisch (bn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

centrum (zn)

A

centraal (bn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

individu (zn)

A

individueel (bn)

45
Q

kritiek (zn)

A

kritisch (bn)

46
Q

optie (zn)

A

optioneel (bn)

47
Q

kwaliteit (zn)

A

kwalitatief (bn)

48
Q

opstandigheid (zn)

A

opstandig (bn)

49
Q

moraal (zn)

A

moreel (bn)

50
Q

cultuur (zn)

A

cultureel (bn)

51
Q

substantie (zn)

A

substantieel (bn)

52
Q

lijn (zn)

A

lineair (bn)

53
Q

fysica (zn)

A

fysisch (bn)

54
Q

abstract (bn)

A

abstractie (zn)

55
Q

inductief (bn)

A

inductie (zn)

56
Q

hypothetisch (bn)

A

hypothese (bn)

57
Q

beschrijvend (bn)

A

beschrijving (zn)

58
Q

noodzakelijk (bn)

A

noodzaak (zn)

59
Q

fundamenteel (bn)

A

fundament (zn)

60
Q

associatief (bn)

A

associatie (zn)

61
Q

aanwezig (bn)

A

aanwezigheid (zn)

62
Q

praktisch (bn)

A

praktijk (zn)

63
Q

deductief (bn)

A

deductie (zn)

64
Q

synthetisch (bn)

A

synthese (zn)

65
Q

traditioneel (bn)

A

traditie (zn)

66
Q

analytisch (bn)

A

analyse (zn)

67
Q

spontaan (bn)

A

spontaniteit (zn)

68
Q

artificieel

A

kunstmatig

69
Q

agrarisch

A

landbouw

70
Q

motieven

A

redenen

71
Q

aspiraties

A

eerzuchtige verlangens

72
Q

karakteristiek

A

kenmerkend

73
Q

consensus

A

algemene gelijkheid van opvatting

74
Q

repercussies

A

weerslag hebben op

75
Q

exploitatie

A

uitbuiting

76
Q

inherent aan

A

eigen aan

77
Q

integraal

A

volledig

78
Q

arbitrair

A

willekeurig

79
Q

prominent

A

opvallend

80
Q

consciëntieus

A

nauwkeurig

81
Q

dubieus

A

twijfelachtig

82
Q

plausibel

A

mogelijk

83
Q

significant

A

veelbetekenend

84
Q

valide

A

waardevol

85
Q

correlatie

A

verband

86
Q

een periode met een trage economische groei

A

stagnatie

87
Q

schijnbare tegenstelling

A

paradox

88
Q

overal gelijk

A

homogeen

89
Q

overal niet gelijk

A

heterogeen

90
Q

iets dat ontbreekt

A

lacune

91
Q

taalvariatie die afhangt van de situatie waarin men zich bevindt

A

situationele taalvariatie

92
Q

de keuze van het communicatiekanaal beïnvloedt de taal die gebruikt wordt

A

pragmatische taalvariatie

93
Q

taalvariatie die beïnvloed wordt door enkele sociale variabelen

A

socio-linguïstische taalvariatie

94
Q

taalvariatie afhankelijk van de regio/ streek waar men zich bevindt

A

regionale taalvariatie

95
Q

het west-vlaams

A

-h wordt niet uitgesproken
verzwakte -g (klinkt als -h)
hypercorrectie: -h uitspreken als -g

96
Q

limburgs

A

=toontaal (taal waarin veranderingen in toonhoogten tot een verandering in betekenis leidt)
mij= mich
horen = hieren
voorstellen= veerstellen
sleeptoon (voor enkelvoud) = zweeft en is lang. gaat wat omhoog aan het einde
stoottoon (voor meervoud) = begint hoog gaat naar beneden –> korte klank

97
Q

teksten bevatten vooral feiten

A

informatieve teksten

98
Q

de mening van de schrijver

A

opiniërende teksten

99
Q

de lezer overtuigen van een standpunt

A

persuasieve teksten

100
Q

ontspanning

A

amuserende/ diverterende teksten

101
Q

aanzetten tot actie

A

activerende teksten

102
Q

emoties oproepen

A

emotieve teksten

103
Q

beschreven aan de hand van aantal kenmerken of deelelementen

A

opsomming

104
Q

twee of meer fenomenen op basis van één of meerdere criteria tegenover elkaar gezet

A

tegenstelling

105
Q

tekst geeft overzicht van de evolutie van een fenomeen doorheen de tijd

A

chronologie

106
Q

eerst een probleem schetsen en daarna een of meerdere oplossingen voorstellen

A

probleemstelling-oplossing

107
Q

stap voor stap vertellen hoe iets ontstaat (recept)

A

proces

108
Q

recensie

A

evaluatie