symptomen Flashcards
een symptoom
le symptôme
een symptoom verschijnt - treedt op
apparaître - se manifester
verergeren
s’ aggraver
de patiënt vertoont symptomen
le patient présenter des symptômes
de dokter stelt symptomen vast
le médecin constate …
verbinden aan
rattacher à …
zich niet goed voelen
se sentir mal
aankomen, verdikken
prendere du poids - grossir
vermageren
perdre du poids - maigrir
bibberen
grelotter
braken
vomir
diarree hebben
avoir la diarrhée
geconstipeerd zijn
être constipé(e)
harde stoelgang
les selles dures
vloeibare stoelgang
les selles liquides
duizelig zijn
avoir un vertige/ des vertiges
avoir la tête qui tourne
hees zijn
être enroué(e)
avoir la voix rauque
een droge keel hebben
avoir la gorge sèche
hoesten, de hoest
tousser, la toux
een droge hoest
une toux sèche
een slijmerige hoest
une toux grasse
een hoestbui
une quinte de toux
un accès
fluimen ophoesten
cracher des glaires (f)