Structuur en omvang van de vermogensbehoefte en het vermogensaanbod Flashcards

1
Q

Afnemerskrediet

A

Het krediet dat verleend wordt door afnemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cashflow

A

De netto-ontvangsten van de onderneming (bruto-ontvangsten minus uitgaven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Controller

A

Een functionaris binnen de organisatie die zicht bezighoudt met administratieve beheersing van bedrijfsprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diversiteit (financiële)

A

Een begrip bij de bepaling van vermogensbehoefte, indien pieken en dalen in de vermogensbehoefte van ieder afzonderlijk activum niet op hetzelfde tijdstip samenvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eerstehands vermogen

A

Vermogen dat direct, zonder tussenkomst van een bank, van geldgever aan geldvrager overgedragen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Factoring

A

Een financieringsvorm waarbij de factoor het kredietrisico van alle vorderingen di bij vooraf heeft goedgekeurd, overneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Financial leasing

A

Een onopzegbaar huurcontract, waarvan de looptijd minimaal 75% van de economische levensduur is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geldmarkt

A

Vermogensmarkt waarop men vermogenstitels verhandelt met een looptijd korter dan een a twee jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit

A

De gemiddelde winst na belasting als percentage van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gouden balansregel

A

Een financieringsregel waarbij een onderneming alleen het fluctuerende deel van de vlottende activa met kort vermogen financiert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Institutionele beleggers

A

Ondernemingen die als gevolg van hun hoofdfunctie geld aanbieden, bijvoorbeeld spaarbanken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Intensieve financiering

A

Een vorm van financiering waarbij de onderneming het gebruik van geld intensiveert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interne financiering

A

De financiering door middel van besparingen, automatisch opgewekt vermogensaanbod of intensivering van het geldgebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interne rentabiliteit

A

Het percentage waarmee de toekomstige cashflows contant gemaakt moeten worden om op het investeringsbedrag uit te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kapitaalgoederen

A

Alle materiële en immateriële activa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kapitaalmarkt

A

De vermogensmarkt waarop men vermogenstitels verhandelt met een looptijd langer dan een a twee jaar.

17
Q

Maturity factorng

A

Een vorm van financiering waarbij de factoor de openstaande vorderingen op of vlak na vervaldatum uitbetaalt.

18
Q

Netto contante waarde

A

De contante waarde van het totale investeringsproject verminderd met de investeringssom.

19
Q

Old-line factoring

A

Een vorm van factoring waarbij de factoor 80% a 90% van alle vorderingen voorschiet.

20
Q

Omlooptijd

A

De tijd die verloopt tussen het vastleggen en het vrijvallen van geld.

21
Q

Operating leasing

A

Een gecombineerd huur-, onderhouds-, service- en bedrijfszekerheidscontract waarin de verhuurder aan de huurder gedurende een bepaalde periode het probleemloos genot van een productiemiddel verschaft.

22
Q

Partiële financiering

A

Een financieringsvorm waarbij de onderneming elk activum apart financiert.

23
Q

Regresrecht

A

Een juridische term: verhaalsrecht.

24
Q

Risicomijdend vermogen

A

Het vermogen dat geen ondernemersrisico loopt.

25
Q

Terugverdienperiode

A

De periode die nodig is om een investering via de cashflow terug te verdienen.

26
Q

Totale financiering

A

Een financieringsvorm waarbij een onderneming voor de totale vermogensbehoefte geldt aantrekt.

27
Q

Treasury-afdeling

A

De afdeling die afgesplitst is van het financieel management en zicht bezighoudt met het investeringsvraagstuk en de financiering van investeringen.

28
Q

Tweedehands vermogen

A

Het vermogen dat indirect, dus via tussenkomst van de bank, van geldgevers aan geldvragers overgedragen wordt.

29
Q

Vaste activa

A

Activa die de onderneming voor langer dan de duur van een productieproces ter beschikking staan.

30
Q

Vlottende activa

A

Activa die tijdens een productieproces worden verbruikt.

31
Q

Voorgecalculeerde balans

A

De balans waarop de geplande investering in activa enerzijds en de geplande financieringswijze anderzijds verwerkt zijn.

32
Q

Werkkapitaalmanagement

A

Het optimaal beheren van kasstroomgenererende vlottende activa en vlottende passiva, zoals debiteuren, voorraden en crediteuren.